MAANDAG 20 JANUARI 1930. 23 ingezien, dat er zooveel gebrek heerscht aan het allernood zakelijkste en daarnaast overdadige weelde en schandelijke verspilling van nuilige verbruiksartikelen worden aangetroffen, die wordt voortaan door die overtuiging beheerscht. De geniale uitvindingen van den laatsten tijd, de reus achtige vooruitgang der techniek openen de mogelijkheid van matige welvaart voor allen, scheppen tevens de moge lijkheid, dat de mensch, verlost van de stoffelijke zorgen, meer krachten vrij krijgt om zich geestelijk en zedelijk op te werken tot een hooger peil. 'tZijn de maatregelen in de richting van het socialisme, 't is eindelijk het socialisme zelf, dat dit zal bevorderen en ten slotte zal verwezenlijken. Het socialisme is op komst en geen macht ter wereld zal zijn komst kunnen tegenhouden! De heer de Reede zal zich, evenals ten vorigen jare, in hoofdzaak tot enkele financiëele beschouwingen beperken. Vooraf wenscht hij hulde te brengen aan het College en de ambtenaren voor hetgeen zij hebben gedaan om de gemeente administratie weer op te bouwen en op behoorlijke wijze onder dak te brengen. In den tijd, waarin het noodig was, is buitengewoon goed werk verricht en in het bijzonder hebben de secretarie-ambtenaren getoond, dat zij niet alleen hun dagelijksch werk weten te verrichten, doch ook in staat zijn een bijzondere taak tot een goed einde te brengen. Wanneer er niettemin critiek op Burgemeester en Wethouders wordt uitgeoefend, dan behoeft dit het College niet zoozeer te bezwaren, want die critiek is niet van onaangenamen aard en niet van zoodanig karakter, dat het College er de conclusie uit moet trekken, dat het niet gewild is en overbodig wordt geacht. Er zijn nu eenmaal dingen, die de Raad anders wil, en in zooverre sluit spreker zich bij de critiek aan, maar dat wil niet zeggen, dat het College zijn taak niet behoorlijk vervult. Spreker heelt wel eens den indruk gehad, dat de personen van de Wethouders, voor wie hij zeer veel waar deering heeft en die dikwijls een buitengewoon groote werk kracht ontwikkelen, elkaar niet altijd even goed kunnen vinden, zoodat de kracht van het College als geheel niet evenredig is aan de eigenschappen van de afzonderlijke personen. De Commissie van Financiën is niet bijzonder tevreden over de haar opgedragen taak en over de wijze, waarop van haar diensten gebruik wordt gemaakt. Dat is niet zeer te verwonderen. De heer van Eek heeft er vroeger reeds op gewezen, dat die Commissie een buitengewoon onbelangrijke rol vervult en dat zijn partij geen prijs stelde op een plaats in die Commissie. Na een twee-jarige ondervinding moet spreker hem tot zijn groote spijt gelijk geven. Hoe met die Commissie gewerkt wordt, kan men zien bij de storting bij deze begrooting van 100.000.in het Stadhuisfonds. Burge meester en Wethouders stellen dit voor, ongeacht het. al of niet gewenschte van die afschrijving en los van de opvatting van de Commissie hierover. Dit is toch niet de wijze, waarop het College met deze Raadscommissie, die toch eigenlijk een buitengewoon belangrijke taak moest vervullen, daar de zeer belangrijke financiëele aangelegenheden in die Commissie ter sprake komen en niet zonder gedachten wisseling mogen afgedaan worden, mag omspringen. Spreker heeft eenige malen in dezen Raad financiëele be schouwingen gehouden, die niet van een optimistischen kijk op den toestand blijk gaven. Spreker blijft er bij, dat hij daarvoor zeer veel reden had. Buitengewoon veel factoren hadden op de gemeentefinanciën een zeer ongunstigen invloed. Zoo was er een lange periode van zeer belangrijke tekorten; verder is op alle mogelijke manieren op de begrooting be snoeid om tot een sluitend geheel te komen. Dit aspect is belangrijk gewijzigd. Thans zijn vele punten, die vroeger een donkeren kijk gaven op de gemeentefinanciën, in een geheel ander licht gekomen. Spreker zal daarvoor bewijzen aan voeren, om het verwijt te ontloopen, dat hij zonder behoor lijke reden van standpunt veranderd is. Tusschen de resul taten van 1925 en van nu ligt een buitengewoon groot verschil. In 1925 was een tekort geraamd van ongeveer 9 ton, in 1926 een van 7 ton, in 1927 een van 3£ ton, in 1928 een van bijna 3 ton en in 1929 een van ƒ160.000.Dit staatje op zich zelf geeft reeds een zekere verbetering aan, maar er werden nog altijd tekorten geraamd! De werkelijke resultaten zien' er geheel anders uit. In 1925 was het werkelijke tekort 6 ton, in 1926 4 ton, in 1927 was er een overschot van ƒ50.000.en de rekening over 1928 is afgesloten met een overschot van ongeveer 160.000.Beziet men die cijfers in onderling verband, dan is de conclusie, dat er is een geleide lijke verbetering, die niet uitsluitend het gevolg is van be zuiniging en beperking, maar ook van een zeer gunstige ontwikkeling der gemeentefinanciën. Die is ook te zien in het feit, dat niet alleen de begrooting voor 1930 sluitend kon worden gemaakt, maar dat ook de ontvangsten een sterker stijging vertoonen dan de uitgaven. De ontvangsten zijn in totaal met ƒ55.000.meer gestegen dan de uitgaven. Wanneer zulk een factor er bijkomt, is men werkelijk op den goeden weg, al heelt men daarmede nog niet alles gewonnen, omdat andere dingen die gunstige om standigheid kunnen nivelleeren. In Leiden is dit niet zoo zeer het geval. Vooreerst wijst spreker er op, dat dereserves uit den gewonen dienst grootendeels zijn bewaard gebleven. Dat zij voortdurend zijn gestegen, zooals sommige leden hebben be weerd, is niet geheel juist, maar toch mag worden geconstateerd, dat, al is er in de slechte jaren wat afgegaan, een belang!ijk bedrag is overgebleven. Spreker heeft bezwaar tegen de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders met de cijfers dier reserves wei ken. Het door hen ingenomen standpunt, dat de voorstellen, in deze begroe ting gedaan, alle reeds zijn aangenomen, is uit den aard der zaak niet juist. Al heeft spieker tegen de meeste dier voor stellen geen bezwaar, hij gaat duidelijkheidshalve van dit uitgangspunt uit, dat hetgeen uit de oude middelen van vroeger jaren beschikbaar is nog geen bestemming heeft, waardoor hij tot deze conclusie komt, dat de algemeene reserve bedraagt 630.600.dat het fonds voor stadsver- betering 184.000.groot is, dat Burgemeester en Wet houders willen beschikbaar stellen voor het stadhuis 100 000. en voor belastingverlaging f 105.000.terwijl zij zeggen, dat de dienst 1929 in zichzelf wel zal sluiten, zoodat men daarvan 161.000.zal Overhouden. Uit restant-middelen van vorige jaren blijft er derhalve 1.180.000.beschikbaar. Wanneer er een dergelijk stootblok is in de gemeentefinanciën na een reeks van slechte jaren, dan mag men met blijdschap zeggen, dat de gemeente er niet zoo heel slecht voor staat. Er moeten nog meer feiten worden genoemd. Spreker wijst vooreerst op de toekomst in verband met de wet-de Geer tot regeling van de financiëele verhouding tusschen Riik en gemeenten. Spreker noemt die wet met een zeker genoegen, omdat zij afkomstig is van een partijgenoot van hem. Het is een goed stuk werk, een monument in den financiëelen toe stand van de gemeenten. Vooreei st brengt die wet gelijkmaking van de belastingen. Al de belastingheuvels, waarvan voor namelijk de goed gesitueerden de voordeelen genoten, worden opgeheven en daarvoor komt in de plaats een vrij gelijkmatige belasting over de geheele linie. Tenslotte is er wel een cor rectief in de opcenten, welke eenigermate kunnen uiteenloopen, maar dit laatste kan niet in zoo sterke mate het geval zijn, dat daarvan een ongelijkmatige belastingheffing het gevolg kan zijn. Verder geeft deze wet aan alle Leidenaren een tastbaar voordeel, want, al moest de gemeente het maximum aantal opcenten heffen, dan zou er nog een voordeel komen van 40 vergeleken bij hetgeen thans moet worden geheven. Het is niet noodig om het maximum-aantal opcenten te heffen. Het voordeel zou dus grooter zijn. Men kan dus gerust zeggen, dat de gemeentelijke belasting met de helft verminderd wordt. Spreker acht het daarom wel eenigszins ondankbaar van het College, dat het voor die wet geen andere opmerking heeft dan dat men nu in een periode van onzeker heid komt. Zeker, sommige punten kunnen nu nog niet voorspeld worden, maar iets meer waardeering had toch wel uit de stukken mogen spreken. Het volgende lichtpunt in de Leidsche gemeentefinanciën is de reserve in de bedrijven. Spreker heeft in de sectie gevraagd, of het wel gewenscht is maar altijd met die reser veering op denzelfden voet door te gaan. De bezittingen van de gasfabriek komen voor 9 van de aanschaffingswaarde op de balans voor en zijn dus op 1/10 na afgeschreven; die van de electrische centrale, die zooveel jonger is, staan op de balans voor 40% en zijn dus tot op 4/io na afgeschreven, Dit is schitterend en spreker verheugt zich ten zeerste over dien toestand; hij zou onder geen omstandigheden de positie van die bedrijven, die er zeer goed voorstaan, ook maar in het allerminst willen verzwakken, maar moeten nu al die middelen ook in de toekomst nog vermeerderd worden? De gewone dienst heeft er behoefte aan en de heer van Eek heeft vele desiderata genoemd, die moeilijk verwezenlijkt kunnen worden, wanneer er geen middelen voor zijn. Langs dezen weg kan men lot ontspanning komen. Het spijt spreker, dat Burgemeester en Wethouders in de stukken hun standpunt niet weergeven ten aanzien van de bruikbaarheid der bedrijfsverordeningenspreker kan zich begrijpen, dat zij dit jaar geen tijd hebben om aan die be- drijfsverordeningen iets te doen, maar die laten de verschil lende bedrijven in menig opzicht hun gang gaan en geven zeer veel vrijheid aan de bedrijfscommissies, zoodat er ten slotte geen eenheid is en ieder kan doen wat goed is in zijn eigen oogen. Zoo wordt het vernieuwingsfonds van de Licht fabrieken elk jaar versterkt met rente over de kapitalen, die er in gestoken zijn, welk bedrag aan de winst van die fabriek wordt onttrokken zonder dat de Raad daarin gekend is. Dit bedrag is niet onbeteekenend en bedroeg over 1928 ruim f 50.000.Het spijt spreker dus wel, dat het niet mogelijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 11