22
MAANDAG 20 JANUARI 1930.
de overheidsbedrijven, dat allen daarin werkzaam in zekere
mate zich verantwoordelijk gevoelen voor den gang van
zaken
Over den vorm der medezeggenschap, over het feit, dat
ook de arbeiders moeten leeren een goed en nuttig gebruik
der medezeggenschap te maken, valt te praten.
Dat de opvoeding der arbeiders tot verantwoordelijke mede
werkers aan het bedrijf door invoering der medezeggenschap
krachtig kan worden bevorderd, is volgens spreker onbe
twistbaar.
Op bescheiden wijze is door verschillende gemeentebesturen
een begin gemaakt met de invoering der medezeggenschap.
Zoo omschrijft Haarlem als het doel der dienstcommissies:
»ten einde een geregeld overleg te doen plaats vinden tusschen
het gemeentebestuur en de nader aan te duiden organisaties
van ambtenaren en werklieden omtrent de bijzondere arbeids-
en dienstvoorwaarden van het personeel tot de betreffende
takken van dienst behoorende en tot het geven van advies
over technische en administratieve aangelegenden betreffende
dien tak van dienst."
's-Gravenhage omschrijft dit:
«Voorlichting in vraagstukken, welke betreffen de bijzon
dere arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel van die
diensttakken of maatregelen, die den economischen gang van
den dienst kunnen bevorderen."
Rotterdam heeft soortgelijke bepalingen. In Amsterdam is
de regeling in voorbereiding.
Leeuwarderadeel gaat hierin verder. Artikel 1 van de ver
ordening op het Georganiseerd Overleg luidt:
»Er wordt ter voorlichting van Burgemeester en Wet
houders overleg gepleegd met het personeel der gemeente
betreffende:
a. wat de bedrijven aangaat, de toepassing der economisch
meest practische werkmethoden, waardoor de gunstigste
bedrijfsresultaten bereikt kunnen worden en verder de bedrijfs
leiding en het bedrijfsbeheer;
b. de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel in
haar ruirasten omvang."
Eenige malen heeft spreker geprobeerd om de meest een
voudige wijze van medezeggenschap van het gemeentepersoneel
ingevoerd te krijgen door vertegenwoordigers van het personeel
toegang te verleenen tot de Raadscommissies voor de bedrijven
en diensten en hun daar een adviseerende stem toe te kennen.
Die poging is mislukt. Nu wenscht spreker weder het voor
stel te doen evenals verleden jaar, om alleen den Raad te
bewegen een beginseluitspraak te doen en dan na onderzoek
te doen bepalen, hoe die zal werden geregeld met het oog op
het belang der gemeentebedrijven en -diensten.
Dit het verzet tegen de invoering der medezeggenschap.de
gedeeltelijke invoering der economische democratie spreekt
een wantrouwen, dat ook lang bestaan heeft tegen het alge-
meene kiesrecht der politieke democratie. Dat wantrouwen
zal overwonnen moeten worden.
Dat wantrouwen vei scherpt onnoodig de klassentegenstel
lingen en is de grootste belemmering van een gezonde ge
leidelijke ontwikkeling der economische verhoudingen.
De medezeggenschap komt, daar is geen twijfel aan. Zij
zal echter betere resultaten afwerpen, wanneer zij door onder
ling overleg geleidelijk wordt ingevoerd, dan wanneer zij
plotseling in haar meest volstrekten omvang wordt afge
dwongen.
Nog enkele woorden moet spreker gebruiken aan de ver
dediging van een voorstel, dat, naar spreker meent,, hij voor
de tiende maal heeft ingediend, n.l. om de vrijheid te ver
krijgen voor de bevolking om den Zondag te besteden zooals
zij dat zelf gewenscht acht.
Sprekers standpunt is, dat de Zondagswet negens geheel
wordt en kan worden uitgevoerd. Men heeft het beginsel aan
genomen, dat de Zondagswet zooveel mogelijk moet worden
uitgevoerd in den geest, welke in de bevolking heerscht, en
nu beweert spreker, dat de groote meerderheid der Leidsche
bevolking er geen bezwaar tegen heeft, dat in Leiden, evenals
in andere plaatsen, op Zondag op straat muziek wordt ge
maakt, m. a. w., dat de groote meerderheid der bevolking
ongetwijfeld niet is voor de toepassing, zooals zij nu geschiedt.
Zoolang de Katholieken schuilvinkje spelen is echter een rede
lijke uitspraak van den Raad niet te krijgen.
Sprekers voorstel is een tegemoetkoming aan de bezwaren
van de orthodox-protestanten, door alleen vrijheid van betoogen
te vragen in den namiddag.
De Voorzitter heeft zich meermalen uitgelaten, dat hij zich
in dit opzicht zou houden aan, althans zich zou schikken
naar de uitspraak van den Raad, maar die is hier altijd
onzuiver. Van de 4 groote gedeelten van het volk heeft
alleen *het orthodox-Protestantsche bezwaar tegen grootere
vrijheid inzake het maken van muziek op Zondag; noch de
Roomsch-Katholieken, noch sociaal-democraten of vrijzinnigen
maken daartegen bezwaar. In andere plaatsen, in Brabant en
Limburg, nemen de Katholieken altijd aan optochten op
Zondag deel; hier spelen zij echter schuilvinkje; waaraan
zij in andere plaatsen deelnemen, verwerpen zij hier. Wanneer
nu, zooals in dit opzicht, door de verschillende deelen der
bevolking er verschillend over wordt gedacht, moet men, daar
men het niet bij meerderheid van stemmen kan uitmaken,
tot een vergelijk komen. Het College meent dat vergelijk nu
wel gevonden te hebben, maar spreker kan dat niet aan
vaarden. Een goed vergelijk zou spreker het achten, wanneer
men op den Zondagmiddag alle geraas en muziek van straat
weert, maar in den namiddag eenige vrijheid geeft.
In een stad met een bevolking met gemengde inzichten
moet men zijn zin niet met meerderheid van stemmen door
drijven; dat is heel gemakkelijk, wanneer men de meerderheid
heeft, maar men kan ook minderheid worden. Spreker vraagt
alleen de vrijheid, zooals in andere plaatsen, om op Zondag
namiddag optochten met muziek toe te staan. Daaruit vloeit
natuurlijk voort, dat spreker wenscht, dat de Zondagswet niet
in elk opzicht gehandhaafd wordt.
Spreker komt nu terug op het A msterdamsch Wethouders-
program en vraagt: waarom is dat in Amsterdam mogelijk
en in Leiden niet? Of wacht die mogelijkheid op het feit,
dat in Leiden de sociaal-democraten nog sterker worden?
Dan zijn het in elk geval geen principiëele bezwaren, die de
anti-revolutionairen en Roomsch-Katholieken nopen zich tegen
de inwilliging der socialistische eischen te verzetten.
Het Amsterdamsch voorbeeld geeft steun aan en verduidelijkt
het standpunt der sociaal-democraten in zake de aanvaarding
van wethouderszetels. In Leiden vond men het dwaas en in
Amsterdam hebben de anti-revolutionairen en Katholieken aan
dat standpunt hun zegen gegeven.
Daar vraagt men met 16 zetels op de 45 de helft der wet
houderszetels, hier heeft men er 10 op de 33. Is dat verschil
zoo groot om het hier onredelijk te vinden en het elders in
te willigen?
Als spreker denkt aan de verbreking van de overmacht
der rechterzijde, dan beteekent zulks niet, dat hij daartegen
over wenscht te stellen een verbond van die partijen, die
men vroeger de linkerzijde placht te noemen.
In geenen deele. De Vrijheidsbond staat niet minder ver
van sprekers partij af als de rechterzijde.
De nieuwe partijgroepeering, die zich in den laatsten tijd
heeft gevormd, is die van de democratische, min of meer anti
kapitalistische elementen tegenover de kapitalistische partijen,
waartoe zoowel de Vrijheidsbond als de rechterzijde behooren.
Het is trouwens de vraag, hoelang nog de partijen der
rechterzijde, die veel proletarische elementen in zich bevatten,
een afwijzende houding zullen kunnen blijven innemen
tegenover de socialistische eischen.
Op den duur hebben zij de keus tusschen gedeeltelijke
inwilliging dier eischen of belangrijk verlies van aanhangers,
dat dan in de eerste plaats aan de S. D. A.P. zal ten goede
komen. De winst, die de S. D. A. P. hier sinds een reeks van
jaren heeft behaald, is eerst geschied ten koste van den
Vrijheidsbond, maar in de laatste jaren vooral ten koste van
de kerkelijke partijen.
Dat kan ook niet anders, want de socialistische beginselen
steunen op menschenliefde en rechtvaardigheidszin.
Geen armoede meer, geen doodende concurrentie, maar
matige welvaart voor allen en kameraadschappelijke samen
werking om allen een behoorlijk levenslot te waarborgen.
Wat kan in het doel, wat kan in het streven, om dit
doel langs democratisch-parlementairen weg te verwezenlijken,
gevonden worden, hetgeen in strijd zou zijn met een gods
dienstige overtuiging?
Men zegt: het is najagen van utopistische doeleinden. Wat
weet men daarvan? Is er niet een voortdurende ontwikkeling
in de maatschappelijke verhoudingen? Leken eerst de af
schaffing van de slavernij en de verdwijning van het feodale
stelsel ook niet onmogelijk? Waarom zou het kapitalisme
altijd moeten blijven bestaan?
Is het waarschijnlijker, dat de menschheid ten slotte afhan
kelijker wordt van eenige trustkoningen, dan dat zij in
kameraadschappelijke samenwerking zelf haar lot in handen
neemt?
Het streven naar de verwezenlijking van een hoog en mooi
ideaal, oefent dat niet een verheffenden invloed uit op den
mensch, die zich daarvoor groote opofferingen getroost?
Waarom kan het bereiken van betere maatschappelijke
verhoudingen, voor de vervanging van het demoraliseerende
kapitalisme door het den mensch verheffende socialisme, geen
samenwerking plaats hebben tusschen hen, die zich in hun
handelen vóór alles willen doen leiden door hun godsdienstige
overtuiging en hen, wier handelen den grondslag vindt in
algemeen menschelijke overwegingen?
Spreker begrijpt dat niet.
Hoe dat intusschen zij, de socialistische idee wint veld
onder geloovigen en ongeloovigen.
Wie eenmaal is gegrepen door de broederschapsleer van
het socialisme, wie eenmaal het zedelijk ongeoorloofde heeft