MAANDAG 13
JANUARI 1930.
7
regt van sijne tollen, nogte deselve eenig belet of molestatie
aan te doen, zoals die woorden ook gevonden worden in de
acte van Keyser Karei omtrent de Wassenaarsche tollen van
dato 26 Meij 1527, en in de nieuwe ordonnantie op de Tollen
van den 17en Mey 1719 articull 27, geoordeelt hebben best
te wesen deese zaak te brengen ter deliberatie van haar Ed.
gr. mogen in bedenken te geeven of haar Ed: groot, mog
zouden kunnen goedvinden de binnenlandsche graefïelijkheijts
en Wassenaarsche Tollen, die veel quellingen en hindernissen
komen toe te brengen in de negotie, commercie en navigatie
van de goede ingeseetenen en onderdanen van deese provintie,
die soveele andere lasten te dragen hebben, en welke tollen
aan den lande zeer weijnig komen te rendeeren, op te heffen
en te vernietigen,
Dog zo"
Zoo dacht dus Leiden in 1734 er over. Het Leiden van
1894 Macht er precies in tegenovergestelden zin over en wat
zal nu Leiden in 1930 doen
Waarom zijn er nu die havengelden? Waarom die tollen
op de vaarwateren? En waarom niet die tollen op de wegen
en straten bij eiken ingang van de stad? Moet er misschien
hier eerst ook een Floris komen, b.v. Floris Snoek, die de
in 1894 gelegde boomen verbrijzelt?
Waarom moet de scheepvaart die tollen betalen en het
andere verkeer niet? Ook hieraan worden toch door de ge
meente diensten bewezen door verbetering en onderhoud van
de wegen. Waarom b.v. niet den bij den overweg aan den
Rijnsburgerweg geposteerden politieagent belast met het
innen van tol van eiken binnenkomenden auto? Men zou dat
dwaas en ongehoord vinden, terwijl toch die autorijders in
het algemeen beter dien tol zouden kunnen betalen dan vele
kleine schippertjes het havengeld.
Men stelde het havengeld in om zijne groote baten.
Wat is nu het resultaat? De raming voor 1928 is 28.240.
en bij de aanneming van het voorstel tot wijziging der ver
ordening in het begin van 1929 zijn deze inkomsten ver
minderd. De Commissie van Financiën schrijft in haar brief
van 25 November 1928:
Ofschoon de in overweging gegeven wijzigingen voorde
gemeente zullen leiden tot een verlies aan inkomsten, kan
onze Commissie zich op billijkheidsgronden wel met de
voorstellen vereenigen".
Hoeveel minder moet men nu voor dit verlies ramen,
10% of mogelijk 7%? Dan rest er nog 26.000.—.
Nu is het vreemd; de inning van deze belasting kost ruim
de helft van de opbrengst. Nu heeft spreker bij de behandeling
op 19 Januari 1929 van het voorstel tot verlaging van het
havengeld den Voorzitter gevraagd, om tegelijk met het
praeadvies op zijn voorstel te mogen ontvangen een opgave
van de inningskosten. De Voorzitter heeft op deze vraag van
spreker heel goedmoedig ja geknikt. Het spijt spreker, dat
dit niet is gebeurd, maar hij kan zich voorstellen, dat dit
over het hoofd gezien is, aangezien hij het terloops gevraagd
heeft. Nu heeft spreker dat nagegaan en hij komt er toe,
dat de inning de helft van de opbrengst kost.
De Voorzitter vraagt waaruit de heer Manders dat heeft
nagegaan? Uit het archief?
De heer Manders heeft dit nagegaan uit de begrooting,
op de plaats zelf en overal, waar dit verder noodig was.
De heer Bosman. Hoe was dit onder Karei de Groote?
De heer Manders zegt, dat de heer Bosman dit nu be
lachelijk denkt te kunnen maken, maar bij de behandeling
van het voorstel tot wijziging dezer verordening in Januari
vorig jaar, is gelachen om het denkbeeld van den heer Bos
man, om de brugwachters van de eene naar de andere brug
met de schippers mede te laten varen. De inning kost dus
de helft van de opbrengst.
Die opbrengst kost den schippers evenwel nog beduidend
meer, door oponthoud, tijdverlies, noodeloos brandstoffen-
verbruik enz.
De Commissie acht de tarieven niet gunstig, maar stelt
geen verlaging voor met het oog op de door Burgemeester en
Wethouders genoemde omstandigheid, dat uit de vaststelling
van den vermenigvuldigingsfactor der plaatselijke inkomsten
belasting blijkt, dat nog geen inkomsten kunnen worden
gemist, een omstandigheid, welke echter, zooals uit de be
grooting voor 1930 blijkt, sindsdien in gunstigen zin is gewij
zigd: voorgesteld wordt immers den factor te verlagen van
0.9 tot 0.8. Wanneer dus nu advies was uitgebracht in plaats
van in September, dan zou het waarschijnlijk anders geluid
hebben, en ook dat van de Commissie van Financiën. Maar
dan schoot er nog minder over, wanneer het havengeld
verlaagd werd.
Wie betaalt nu ten slotte deze belasting? Onder meer een
menigte kleine groenteschippertjes en anderen, die het slecht
missen kunnen en er hard voor zitten. Het schippersvolk is
een nijver volk; nergens wordt zoo hard gewerkt bij veelal
zeer lange arbeidsdagen. Bij tij en ontij gaan zij er door,
hebben vaak een poover bestaan, maar klagen niet. Deze
moeten nu grootendeels het havengeld opbrengen. Zij, die
het meest de verschillende havenwerken beschadigen, b. v.
de doorgaande bakkenbooten, varen vrij door en betalen niets.
Tenslotte betalen ook de Leidsche ingezetenen het havengeld
b.v. bij den invoer van levensmiddelen; bij den verkoops
prijs wordt toch met deze belasting rekening gehouden.
De Voorzitter zegt, dat de schippers het dan dus niet
betalen.
De heer Manders zegt, dat het er nog eens opgelegd wordt;
het wordt dubbel betaald.
De Voorzitter zegt dat niet te begrijpen en vraagt, of er
dan dubbel wordt betaald. Als het éénmaal wordt betaald,
doet de schipper het of degene, die de levensmiddelen
koopt.
De heer Manders zegt, dat er ook grootere invoeren zijn,
b. v. die van graan, waarvoor het havengeld wordt verhaald
op de levensmiddelen, en verder invoeren van grondstofïen,
waarvan het havengeld op de industrie en daardoor op de
bevolking drukt. In plaats van Leiden voor de industrie aan
trekkelijk te maken door het verleenen van alle mogelijke
faciliteiten, wordt er een havengeld geheven, dat aan Leiden
weinig opbrengt. Leiden bevordere zijn handel en industrie
zooveel mogelijk en doe elke belemmering daarvoor verdwijnen.
Ten slotte nog dit. De Commissie voor den Markt- en
Havendienst maakt een vergelijking met andere plaatsen en
spreker heeft daartegen geen bezwaar, als het niet vooruit
loopt op beslissingen of aanmerkelijken invloed daarop uit
oefent. Spiegelt Leiden zich toch altijd aan anderen, blijft
het steeds zoo voorzichtig, blijft het altijd de kat uit den
boom kijken en durft het nooit eenig initiatief uit zichzelf
te nemen, dan zal het steeds als het hinkende paard achter
aan blijven komen. En daarom, laat Leiden hier vooraan
gaan, veeg het havengeld met één streek weg. Het zal een
prettigen indruk naar buiten maken, handel en industrie be
vorderen, velen kleinen schippers, die het hard noodig hebben,
ten goede komen en ten slotte aan Leiden en daardoor ook
aan de Leidsche schatkist geen nadeel, maar aanmerkelijk
voordeel brengen.
De heer Parmentier zegt, dat Burgemeester en Wethouders
ter verdediging van het havengeld alleen aanvoeren, dat de
heffing ervan haar grond vindt in de diensten, welke de
gemeente aan de gebruikers der vaarwateren bewijst door
het op diepte houden van die wateren en door het maken en
onderhouden van walmuren. Spreker vindt die verdediging
buitengewoon zwak en hij kan dan ook zijn stem niet geven
aan het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, wel
aan het voorstel van den heer Manders.
Spreker vraagt waarom een schipper, die met zijn vaartuig
de stad binnenkomt, wel belasting moet betalen en iemand,
die geregeld de stad binnenkomt met een vrachtauto dag
in dag uit komen er tal van boden van buiten de stad
binnen niet. Het op diepte houden van de vaarwateren
en het maken en onderhouden der walmuren geschiedt niet
alleen ten behoeve van de schippers. Het is een levensbelang
voor Leiden, dat gezorgd wordt, dat de schippers de stad
kunnen binnenkomen.
Verder voeren Burgemeester en Wethouders ter verdediging
van het havengeld aan, dat het ook in andere gemeenten
wordt geheven, maar ook dat vindt spreker geen argument
van eenige beteekenis.
De heer Koole zegt, dat, als een voorstel als dat van den
heer Manders door zijn fractie was ingediend, dit zou zijn
betiteld als een ontwrichting van de gemeentefmanciën. Wan
neer echter zijn tractie een voorstel doet tot verlaging van
heffingen, dan is zij gewoon de bronnen aan te geven, waaruit
de gemeente de inkomsten, welke zij er door ontberen moet,
kan putten. De heer Manders evenwel heeft een voorstel
ingediend zonder eenig commentaar en gebruikt het gespro
kene over de intrekking zijner voorstellen in de Commissie
als verdediging voor zijn voorstellen. In die Commissie is de
intrekking van de verordening op het havengeld slechts weinig
besproken, omdat de Commissie het havengeld beschouwt
als een kleine tegemoetkoming in de groote kosten, die de
gemeente heeft voor het in het belang van de scheepvaart in
orde houden van den vaargeul. Waarmede is de scheepvaart
het beste gediend: met ophetfing van deze verordening of
met goed onderhoud van den vaargeul? Alleen wanneer
Leiden zonder financieele offers met evenveel zorg als thans
vaarwerken, aanlegsteigers en meerpalen zou onderhouden,