MAANDAG 13
JANUARI 1930.
41
De heer Wilbrink voegt spreker toe, dat hij heeft gezegd,
dat geen rechtsgrond was aangetoond. Daaruit blijkt, zegt
spreker, dat de heer Wilbrink geen rechtsgrond kent. Hij is
op dit oogenblik alleen voor het behoud van het havengeld,
omdat er dan wat gemakkelijker eenige verbetering aan de
havens kan worden aangebracht.
Naar verluidt zal de heer Manders in overweging geven
vandaag nog geen stemming over zijn voorstellen te houden.
Spreker zou dat wel goedvinden, omdat de heer Wilbrink
dan gelegenheid krijgt een oplossing te zoeken voor de tegen
strijdigheid, welke spreker in diens houding meent te mogen
constateeren.
De heer Manders wijst er op, dat omtrent de door hem
genoemde cijfers met betrekking tot de inningskosten van
het havengeld door den Wethouder geen nadere verklaring
is gegeven. Teneinde de gelegenheid te hebben de juistheid
van die cijfers te toetsen, stelt spreker voor de verdere be
handeling van zijn voorstellen aan te houden tot de begroo
ting aan de orde komt, te meer omdat de afschaffing van
het haven- en liggeld ook in de secties is besproken.
De Voorzitter ontraadt ten sterkste om op het voorstel
van den heer Manders in te gaan. De zaak is reeds van alle
kanten bekeken. Dat de heer Manders geen nadere gegevens
heeft ontvangen omtrent de samenstelling van het innings
bedrag van het havengeld, heeft hij aan zichzelf te wijten.
Had hij zijn cijfers eerder aan Burgemeester en Weihouders
medegedeeld, dan waren dezen beter beslagen ten ijs kunnen
komenzij konden niet op stel en sprong uit de administratie
nagaan of de door hem genoemde cijfers juist waren.
Het is ongewenscht bij de behandeling van de begrooting
op deze zaak terug te komen. Er zijn dan geheel andere
dingen te bespreken. Men kan bij de behandeling van de be
grooting niet gaan praten over de vraag hoeveel het verven
van een brugwachtershuisje kost.
De heer Manders antwoordt, dat de Voorzitter vergeet, dat
hij in Januari 1928 een opgave van de inningskosten heeft
gevraagd. Het is dus zijn schuld niet.
Spreker trekt zijn voorstel voorloopig in, ook dat tot af
schaffing van het liggeld.
Aangezien de beide voorstellen van den heer Manders zijn
ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging
meer uit, waarmede dit punt van de agenda als afgedaan
wordt beschouwd.
De Voorzitter vraagt, of thans nog een der leden iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
Niemand het woord verlangende, doet de Voorzitter hierop
de deuren sluiten.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat en,
niemand meer het woord verlangende, door den Voorzitter
gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.