272
MAANDAG 16 DECEMBER 1929.
De Voorzitter meent te spreken namens den geheelen
Raad, wanneer hij aan het einde van deze beraadslagingen
dank betuigt aan den heer Splinter voor de moeite, die hij
zich in deze gegeven heeit. {Teekenen van instemming.)
De Voorzitter vraagt, of thans nog een der leden iets in
het belang der gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Wilmer verzoekt den Voorzitter zoodanige maat
regelen te doen treffen, dat voortaan, indien iets naders
omtrent de stadhuisplannen bekend is, de publicatie in de
pers buiten Leiden niet eerder plaats heeft dan in de plaat
selijke bladen. Dat is mogelijk, wanneer op de stukken, die
's Woensdags verschijnen, wordt gedrukt: niet eerder te publi-
ceeren dan in de avondbladen van Donderdag.
De Voorzitter is gaarne bereid aan het verzoek van den
heer Wilmer te voldoen.
Het spijt spreker, dat in de gegeven omstandigheden de
publicatie in de pers buiten Leiden eerder heeft plaats gehad.
Het ligt echter in de bedoeling voortaan den plaatselijken
bladen zooveel mogelijk den voorrang te geven.
De heer Verweij herinnert eraan, dat, toen tot de opheffing
van de vuilverbranding is besloten, ook het besluit is geno
men, dat het daardoor overbodig geworden personeel zou
ondergebracht worden bij andere takken van gemeentedienst
en dat deze overplaatsing geen nadeelige gevolgen voor de
betrokkenen zou hebben.
Het meerendeel van het personeel is te werk gesteld als
terreinwerker bij de Lichtfabrieken. Alle personen, die over
geplaatst zijn, hebben van de Directie der Lichtfabrieken de
mededeeling ontvangen, dat zij met ingang van 2 December
te werk gesteld worden als terreinwerker bij de cokesplaats.
Het schrijven zegt o.a.
«Omtrent uw loon in deze nieuwe functie zal t. z. t. nader
worden beslist. Tot zoolang zult u voorloopig ookin uw
nieuwen werkkring uw tegenwoordig loon behouden."
Tot heden hebben de betrokkenen nog geen financiëel
nadeel van de overplaatsing gehad. Het schrijven spreekt
echter van een voorloopige regeling.
Is het inderdaad juist, dat bij de opheffing van de vuil
verbranding is gezegd, dat de betrokkenen geen salaris
vermindering vanwege de overplaatsing zouden krijgen?
De heer Goslinga zegt, dat inderdaad Burgemeester en
Wethouders bij de opheffing van de vuilverbranding hebben
toegezegd zooveel mogelijk te zorgen voor de personen, die
daarbij werkzaam waren, door hen in dienst te stellen van
de Lichtfabrieken.
Er is echter van de tafel van Burgemeester en Wethouders
geen enkele toezegging gedaan, dat er geen financiëele na-
deelen aan verbonden zouden worden.
Wel is er door de heeren Heemskerk en Baart over ge
sproken, maar het is niet door Burgemeester en Wethouders
beloofd.
Spreker heeft toen uitdrukkelijk gezegd, dat deze zaak door
de verordeningen wordt beheerscht.
Intusschen is spreker bereid de zaak nader te onderzoeken.
Het ligt natuurlijk niet in de bedoeling de menschen te du
peeren, maar aan den anderen kant is door Burgemeester en
Wethouders de bedoelde toezegging niet gedaan.
De heer Verweij meent, dat, al is het niet zoozeer toegezegd,
het toch wel de bedoeling is geweest.
De heer Splinter merkt op, dat hij gezegd heeft, dat het
verzoek in ernstige overweging zou worden genomen.
De heer Verweij vertrouwt dan, dat die ernstige over
weging tot resultaat zal hebben, dat dit personeel, waarvan
velen jaren in dienst der gemeente zijn geweest, geen salaris
verlaging zal ondervinden tengevolge van zijn overplaatsing
naar andere takken van dienst wegens reorganisatie. Spreker
hoopt, dat de beslissing van Burgemeester en Wethoudersin
dieh geest zal zijn; anders zal hij natuurlijk op deze zaak
moeten terugkomen.
De heer van Rosmalen zegt, dat er den laatsten tijd weer
druk gedobbeld wordt op straat, vooral op Zondag, in den
omtrek van de van der Werffstraat. Spreker hoopt, dat de
politie meer toezicht zal houden.
De Voorzitter zal het laten onderzoeken.
Niemand meer bet woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.