244
MAANDAG 9 DECEMBER 1929.
het puin. Dat was noodig, daar gezien moest worden, water
nog was; iedere week bracht de Wethouder van Financiën
de vraag in het College: wanneer komen wij aan de boeken
van den Ontvanger toe? Die zaak moest dringend voorzien
worden.
Spreker noemt den heer Parmentier een virtuoos in het
vinden van argumenten om het College van Burgemeester
en Wethouders onder de verdenking te brengen, dat het ge
heime bedoelingen nastreeft. Hij vindt zelfs daarvoor een
argument in het feit, dat het College niet te zijner kennis
heeft gebracht een adres van den B. N. A., gericht tot het
College, waarin er op aangedrongen wordt tegelijk met de
Monumentencommissie te mogen onderzoeken, of de oude
gevel behouden kan worden of niet.
De heer Parmentier: Dat heb ik niet gezegd.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Parmentier op dit
adres heeft gewezen. Het is mogelijk, dat spreker zich
vergist.
De heer Parmentier: Ik heb iets heel anders gezegd.
De Voorzitter had het aldus verstaan, althans begrepen.
Het College is niet op het verzoek van den B. N. A. ingegaan,
omdat het meende ruimschoots genoeg te hebben aan het
deskundige lichaam, dat hiervoor bestaat.
De heer Parmentier vindt een dergelijk argument ook in
het feit, dat Burgemeester en Wethouders niet hebben mede
gedeeld, dat de B. N. A. heeft geadviseerd tot de meervoudige
opdracht. Daartegenover staat de bewering van den heer
Splinter, dat hij het advies van den B. N. A. wel in de
Commissie van Fabricage heeft voorgelezen.
Intusschen heeft het College aan het advies van den B. N. A.
niet zoo buitengewoon veel waarde gehecht. Het College heeft
dien bond verzocht eenige namen te willen noemen en het
heeft er bij vermeldwij zullen aan een of meer van de ge
noemde architecten misschien een opdracht geven tot het
maken van plannen. Het heeft het echter niet noodig gevonden
in dat stadium dien bond een advies omtrent enkelvoudige
of meervoudige opdracht te vragen.
De heer Parmentier laat zich echter geheel in de kaart
kijken, wanneer hij zijn toevlucht neemt tot het argument,
dat de heer Dudok, kort nadat hem door het College gevraagd
was, of hij eventueel een opdracht zou willen aanvaarden, al
teekeningen gemaakt had.
Spreker is daarvan wel niets bekend, maar hij neemt
gaarne aan, dat de architect veertien dagen nadat hem de
vraag was gesteld, een krabbeltje op het papier had gezet.
Het geldt hier een gebouw, waarin de heer Dudok vaak was
geweest en waarover hij veel gelezen heeft.
Hieruit kan men echter niet concludeeren, dat Burgemeester
en Wethouders bijbedoelingen zouden hebben gehad en ge
heimzinnig zouden zijn geweest.
Het is te begrijpen, dat de Raad, die veel te lang naar zijn
zin moest wachten, meende, dat alles buiten den Raad om
gebeurde. Wanneer er echter niets gebeurde en Burgemeester
en Wethouders zich voorbereidden, was er ook niets mede
te deelen. In het feit van het lange 'wachten zit op zichzelf'
geen reden voor wantrouwen. Eigenlijk moest de Raad het
op prijs stellen zoo laat mogelijk voor een beslissing te worden
gesteld. Maakt men hier een vergelijking, die weliswaar niet
geheel op gaat, tusschen den Raad en de Kamers, dan kan
men zeggen, dat ook in de Kamers nog geen woord is ge
zegd over bepaalde zaken, als daarover in het land reeds
uitvoerige besprekingen plaats hebben. De leden van de
Kamers nemen eerst een beslissing, nadat zij zijn voorgelicht
en rustig hebben kunnen overdenken, wat er te overdenken
viel. Spreker herinnert in dit verband aan de behandeling
van het ontwerp-verdrag met België in de Tweede- en
Eerste Kamer.
Zoo wordt b.v. ook de quaestie van het kanaal van Am
sterdam naar den Boven-Rijn overal besproken, behalve in
de Kamer; spreker is het met den heer Huurman eens, dat
dit een eenigszins ander geval is, maar toch is het voor de
Raadsleden, die moeten beslissen, aangenamer, wanneer
zij vrij blijven staan; anders zien de heeren hun eigen belang
rijkheid en gewicht niet goed in. De Raadsleden gaan pas
spreken, wanneer zij een beslissing moeten nemen; dan legt
dit gewicht in de schaal en komt men ook tot de uiteindelijke
beslissing.
Het College heeft in Juni het advies van Monumentenzorg
gekregen; in Juli heeft het den Bond van Nederlandsche
Architecten gevraagd eenige namen te noemenin Augustus
heeft het die gekregen; daarna zijn alle Wethouders en ook
spreker met vacantie gegaan en is die zaak niet meer in het
College besproken, omdat men meende die zaak alleen in
voltallige vergadering te moeten behandelen. De eerste be
spreking in het College heeft plaats gehad in October en
daarbij heeft spreker voorgesteld aan den heer Dudok een
enkelvoudige opdracht te geven om een plan te maken.
Spreker zal nu, in aansluiting op de woorden van den heer
Splinter, eenigszins nauwkeuriger ingaan op hetgeen hij aan
den heer Dudok gezegd heeft, daar er twijfel bestond omtrent
de positie van den heer Dudok; hij heeft het reeds in het
kort aan het eind van de vorige vergadering gezegd, daar hij
niet wenschte, dat de heer Dudok een week lang zou blijven
onder de verdenking, die hier geuit was, zij het met de beste
bedoelingen, n.l. dat hij het College zou hebben beïnvloed in
de richting van het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Dat is heelemaal niet het geval. Spreker is naar den heer Dudok
gegaan en heeft hem gevraagd, wat hij er van denken zou, indien
hem door' Burgemeester en Wethouders gevraagd werd een
opdracht te aanvaarden voor het maken van plannen. Toen ant
woordde hij, dat hij dat zeer zou apprecieeren, maar dat hij
er dadelijk bij wilde zeggen, dat hij dat alleen kon doen,
indien hem alleen opdracht gegeven werd, omdat zijn erva
ringen met meervoudige opdrachten dusdanig waren, dat hij
dat niet wilde. Hij heeft niet gezegd: ten allen tijde, maar
de opdracht hier was bijzonder moeilijk en hij vond, dat bij enkel
voudige opdracht veel beter gewerkt werd dan bij meervoudige.
Bij de eerste bespreking wist de heer Dudok niet, dat hij
als nummer 1 voorgedragen was door den Bond van Neder
landsche Architecten; dat was niet aan hem medegedeeld,
wel aan de 5 andere voorgedragenen. Waarom dit niet ge
beurd is, weet spreker niet. De heer Dudok heeft, toen spreker
hem dit mededeelde, dadelijk gezegd het zeer onaangenaam
te vinden, dat hij deze houding moest aannemen het was
zijn beginsel omdat men zoo licht denkt, dat hij zijn
collega's dwars zat; hij leefde in een goede verstandhouding
met hen en hij zou niet gaarne willen, dat zij dat dachten.
Hij heeft er voortdurend op gewezen, dat het hem onaan
genaam wan, dat de mogelijkheid bestond, dat men dat zou
denken, terjvijl hij op puur zakelijke gronden meende, dat de
meervoudige opdracht in dit geval verkeerd was.
Zij, die gezegd hebben, dat de heer Dudok hoog te paard
is gaan zitten en Burgemeester en Wethouders er toe heeft
gebracht af te zien van de meervoudige opdracht, hebben
het mis. Lang vóórdat hij met den heer Dudok gesproken
had, stond het voor spreker vast, dat de enkelvoudige opdracht
de voorkeur verdiende. Ook stond reeds lang voordat spreker
met den heer Dudok gesproken had voor het College vast,
dat in geval een enkelvoudige opdracht zou worden gegeven,
de heer Dudok daarvoor zeker in de eerste plaats in aanmer
king kwam.
De Commissie van Fabricage heeft uit de besprekingen met
den heer Dudok te Hilversum den indruk gekregen, dat door
den heer Dudok wordt ontkend, dat de Raad nog vrij zou
staan tegenover zijn plan, indien hem de opdracht wordt
verleend.
Aangezien spreker dit niet kon begrijpen, heeft hij den
heer Dudok verzocht in de vergadering van de Commissie
van Fabricage te komen. In die vergadering, die door spreker
is bijgewoond, heeft de heer Dudok positief verklaard, dat de
Raad ten eenen male vrij zou blijven.
De heer Parmentier: Formeel!
De Voorzitter zegt, dat de Raad zoowel formeel als mate
rieel vrij blijft.
Wel heeft de heer Dudok gezegd en daardoor kan in
eerste instantie de vergissing zijn ontstaan dat het College
van Burgemeester en Wethouders wel aan hem gebonden
zou zijn, hetgeen vanzelf spreekt, als uit de nauwe samen
werking van den architect en het College de plannen zijn
gegroeid.
De Raad is echter niet aan hem gebonden, want die nauwe
samenwerking heeft niet bestaan tusschen hem en den Raad.
Het is niet te verwachten, dat de architect met elke wijziging
bij den Raad zal komen. Hij zal met het College samen
werken en dat zal min of meer aan hem gebonden zijn.
Het is echter niet uitgesloten, dat, al komen het College
en de architect tot een plan, het College de aanneming
van dat plan ontraadt. Dat kan b.v. geschieden op grond
van de te hooge kosten, waarover met den Raad overleg
moet worden gepleegd. Zou de uitvoering b.v, 2 of 3
millioen moeten kosten, dan zou het College tot den architect
kunnen zeggenhoe mooi het plan ook is, wij zullen den
Raad de aanneming moeten ontraden, en tot den Raad: weet
wel, wat gij doet, het kost zeer veel geld. De Read blijft
daarin volkomen vrij. De heer Dudok heeft zelfs ook de moge
lijkheid onder de oogen gezien, dat men op een gegeven
oogenblik om de een of andere reden de samenwerking
wenscht te verbreken.
Spreker komt thans tot de bespreking van de voor- en
nadeelen van een enkelvoudige opdracht. Leiden heeft noodig,
wat het ook gehad heeft, een goed en mooi Stadhuis. Dat
zullen meer architecten kunnen bouwen. Maar Leiden wil