MAANDAG '2 DECEMBER 1929.
223
meervoudige opdracht bezwaar te hebben, voor de gedachte
eener enkelvoudige opdracht geen meerderheid in de Commissie
te vinden zou zijn geweest. Doch dan lijkt haar deze meerder
heid ook niet op sterke fundamenten gebouwd. Zij wil geens
zins achterstaan in waardeering voor de werken van den heer
Dudok, doch kan niet voorbij zien, dat Nederland op het
oogenblik nog andere bouwmeesters van grooten naam bezit.
Moet nu onder deze omstandigheden het nadeel verbonden
aan een meervoudige opdracht n.h dat alsdan geen plan van
den heer Dudok wordt verkregen, zwaarder wegen dan het
nadeel, aan een enkelvoudige opdracht verbonden, dat de
gemeente verstoken blijft van de plannen dier andere bouw
meesters? En moet daarom de gedachte eener meervoudige
opdracht, niettegenstaande deze principieel wellicht juister
wordt geacht, worden prijs gegeven? De minderheid kan dit
niet inzien en meent, dat aldus van den huidigen stand der
Nederlandsche architectuur een te eenzijdig beeld wordt ge
geven, nog afgescheiden daarvan, dat ook een bouwmeester,
welke dan minder bekwaam zou moeten worden geacht, een
gelukkige greep kan doen, een bekwamer architect echter
een minder gelukkige.
Ook de Bond van Nederlandsche Architecten vestigt hierop
de aandacht. Hierom ook juist acht de Bond het zoo wensche-
lijk, door vergelijking het ontwerp te kunnen uitzoeken, dat
de beste oplossing biedt. Vergelijking, zou de minderheid
hieraan willen toevoegen, niet alleen van verschillende ont
werpen, doch ook van ontwerpen van architecten, behoorende
tot verschillende richtingen in de architectuur. Men hoort
veelal onderscheiden tusschen een Amsterdamsche en een
Rotterdamsche «school" in de architectuur.
Zou het dan niet gewenscht zijn te beschikken over ont
werpen, welke uit deze verschillende scholen voortkomen?
De meerderheid is beducht voor de moeilijkheden, welke
kunnen rijzen met betrekking tot de beoordeeling der inge
zonden ontwerpen. Hoe tot een keuze te geraken, zoo, dat
zij gezag heeft ook voor de beste architecten, welke uitge-
noodigd moeten worden? De minderheid onderschat deze
moeilijkheden niet, maar acht haar niet onoverkomelijk, gelijk
zij ook elders blijkbaar niet onoverkomelijk werden geoor
deeld. Ook bij een enkelvoudige opdracht zal men tot een
beoordeeling van het ingezonden plan moeten komen, en
deze beoordeeling is nog moeilijker, omdat men dan niet
over andere plannen ter vergelijking beschikt. De minderheid
kan zich dan ook niet onttrekken aan den indruk, dat na
het verleenen van een enkelvoudige opdracht een geheel vrije
beoordeeling van het ingezonden plan, waaraan ook de meerder
heid terecht zoo groote waarde h:cht, niet meer volkomen
mogelijk zal blijken. Immers, de keuze welke men dan zal
hebben, zal gaan tusschen eenerzijds het ingezonden plan,
dat bij wijze van spreken aanstonds tot uitvoering kan worden
gebracht, anderzijdsvoorshands niet.
Deze situatie schept naar het oordeel van de minderheid
een zoo sterk voordeel ten bate van het ingezonden ontwerp,
dat hierdoor aan de vrijheid van beoordeeling te kort wordt
gedaan in dien zin, dat gevreesd moet worden, dat het inge
zonden ontwerp zal worden geaccepteerd niettegenstaande
mogelijke gebreken, teneinde niet een aanmerkelijke ver
traging teweeg te brengen en weer geheel opnieuw te moeten
beginnen.
De minderheid van onze Commissie geeft Uw College der
halve in overweging, den Raad voor te stellen opdracht tot
het maken van een plan voor een nieuw Raadhuis te ver
leenen aan drie of vier nader aan te wijzen Nederlandsche
architecten."
Dit is de minderheidsmeening en het komt spreker onbe
grijpelijk voor, dat Burgemeester en Wethouders in het inge
komen stuk deze minderheid in 10 kale regeltjes hebben
kunnen samenpletten. Wanneer de minderheid een ander
standpunt inneemt, is dat, omdat zij niet tevreden is met de
wijze, waarop de zaak is voorbereid. Spreker wil nog eens
memoreeren, hoe de zaak bij de Commissie is gekomen, opdat
ook de Raad hiervan een duidelijk inzicht kan krijgen.
Voordat op zekeren middag de Commissie van Fabricage
met den Wethouder eenige werken in de stad zou gaan be
zichtigen, kwam de Wethouder met de boodschapwij hebben
nog even een belangrijk ding te bespreken n.l. de kwestie
van het Stadhuis. Als de heeren het goedvinden, komt dit
22 November in den Raad. Spreker heeft toen verbaasd ge
staan over de enorme eenheid van de Commissie, want deze
zeide spontaan: dat gaat zoo niet. Spreker herinnert er aan
hoe op verschillende vragen daaromtrent gesteld, ook van
zijn kant, een antwoord gegeven werd, dat deed vermoeden,
dat de zaak nog in een zeer min gevorderd stadium was. Het
voorstel, dat toen ineens in de Commissie kwam, luidde reeds,
de opdracht te geven aan den heer Dudok. De leden dei-
Commissie hebben toen, z.i. terecht, gezegd: wij zitten hier
niet voor spek en boonen of als kwajongens, waaruit, naar
het spreker voorkomt, duidelijk bleek, dat het niet de goed
keuring der Commissie kon wegdragen, a bout portant voor
die belangrijke zaak gezet te worden en met de revolver op
de borst te moeten oordeelen. De Wethouder zeide, dat het
niet zoo erg was, maar de Commissie meende dit wel, omdat
men anders niet zou zijn gekomen met een volledige voor
dracht, waarin de naam van een architect genoemd werd.
De Commissie heeft het in ieder geval niet aanvaard en wilde
er toen niet over spreken.
De zaak is toen later weer in de Commissie gekomen en
spieker moet nu iets mededeelen, wat den Raadsleden niet
bekend zal zijn.
Eerst was de Commissie in meerderheid voor een meer
voudig advies en de heer Schriller stond toen ook aan sprekers
zijde. Spreker zou dit alles uit de notulen kunnen voorlezen,
maar men zal hem ook zoo wel willen gelooven. De heer
Schüller heeft toen zeer sterk uitgedrukt, dat hij niet van
plan was de opdracht te geven aan één architect, maar dat
hij die wilde geven, naar hij zeide op zeer goede gronden,
aan eenige architecten, het getal doet niet ter zake.
Men kon het daar niet eens worden en waar het College
gaarne een eenstemmig advies van de Commissie had, heelt
de Commissie met Burgemeester en Wethouders op denhoek
van het Rapenburg in de kamer van Burgemeester en Wet
houders vergaderd en is het voor en tegen degelijk over
wogen. De heer Schüller verklaarde toen nog, dat hij het
eens was met spreker en den heer Parmentier, dat een meer
voudige opdracht gegeven moest worden.
Toen is de Commissie naar Westerveld gereden en heeft
zij ter plaatse kennis gemaakt met het bouwwerk van den
heer Dudok, het columbarium, anders gezegd duiventil. Ook
toen stond de heer Schüller nog geheel aan onze zijde. In de auto
was de toenmalige meerderheid in de Commissie tot de ervaring
gekomen, dat haar standpunt nog niet zoo erg slecht was.
Degene, die de Commissie daar rondleidde, heeft alles laten
zien, het mooie symbolieke van dat columbarium en ook het
beeld van de Onderwerping. Nu kan spreker het feit, dat de
heer Schüller omgekegeld is en van de meerderheid van de
Commissie naar Burgemeester en Wethouders overgeloopen,
niet anders verklaren dan dat hij met belangstelling naar
dat beeld van de Onderwerping en der Berusting heeft gezien
en daarom zich neergelegd heeft bij het inzicht van Burge
meester en Wethouders. De minderheid heeft op verschillende
gronden verdedigd, waarom zij zich niet met een enkel
voudige opdracht kon vereenigen; vooral heeft voor haar
gegolden de gedachte, dat bij een enkelvoudige opdracht men
zich niet juridisch, maar toch zeker voor een groot gedeelte
moreel verbindt aan dengene, wien men de opdracht geeft
en toen de Commissie in Hilversum gelegenheid had om met
den heer Dudok te spreken, is toch wel degelijk in spreker
opgekomen de gedachte, dat hij nog niet zoover van de waar
heid af was. De indruk van de bespreking met den architect,
die door Burgemeester en Wethouders was voorgedragen, is
dan ook geweest, dat men een zekere moreele verplichting
op zich nam om aan den ontwerper van dat plan ook den
bouw op te dragen. Spreker grondt dat vooral hierop: de heer
Dudok heeft het voorgesteld en Burgemeester en Wethouders
zeggen dit ook in hun voordracht, dat er een innige samen
werking moet zijn tusschen den opdrachtgever en den archi
tect. Spreker is het hiermede eens, maar deze innige samen
werking wordt zoo op den voorgrond gesteld, zoowel in de
besprekingen met Burgemeester en Wethouders en in de
Commissie als in het ingekomen stuk, dat er een zeer nauwe
band wordt geschapen tusschen de gemeente als opdracht
geefster en den architect, en dat er, naar het spreker voor
komt, als het ware een kunsthuwelijk ontstaat, dat niet meer
voor scheiding kan worden voorgedragen. En spreker meent,
dat dit juist in deze belangrijke zaak niet mag gebeuren.
Spreker en zijn medestanders hebben zich op het standpunt
gesteld, dat die opdracht ook kan worden gegeven onder
dezelfde bepalingen en met dezelfde voorschriften aan meer
architecten, omdat juist naar hun meening die innige samen
werking ook kan worden tot stand gebracht tusschen de
gemeente en al diegenen, die tot de opdracht zullen kunnen
worden uitgenoodigd.
Spreker wijst er op, hoe Burgemeester en Wethouders
blijkens de stukken hun oor te luisteren hebben gelegd bij
mannen van het vak en deskundigen op velerlei gebied, maar
men moet niet denken, dat de minderheid zich niet op de
hoogte heeft gesteld van de eischen, de gewoonten en be
hoeften bij opdrachten tot zulke groote werken, die door de
tijden heen zullen moeten getuigen van het goede inzicht van
de huidige vroede vaderen. Ook de minderheid heeft zich in
verbinding gesteld met mannen, die een eerste plaats innemen
in de bouwkunst van Nederland.
Spreker heeft ook een architect gesproken, die niet was
aangesloten bij den B. N. A., aan wien hij, zonder den naam
van den heer Dudok te noemen, de zaak heeft voorgelegd.
Ook dezen deskundige kwam het voor, dat een opdracht aan
één architect niet zou voldoen aan de eischen, welke hier in
billijkheid waren te stellen. Hij wees hierbij vooral op den