218
MAANDAG 2 DECEMBER 1929.
6°. Voorstel van de heeren Spendel en Parmentier, in zake
de plannen voor den bouw van een nieuw Raadhuis.
7°. Verzoek van Prof. Dr. H. Brugmans e.a. in zake de
plannen voor den bouw van een nieuw Raadhuis.
Zullen worden behandeld bij punt 14.
Aan de orde is alsnu:
I. Benoeming van 5 leden der Commissie, bedoeld in art. 2,
le lid, sub 3° der verordening, houdende Reglement voor de
Commissiën van Advies betreffende de arbeids- en dienst-
voorwaarden van het personeel in dienst van de gemeente
Leiden. (Aftredend: de Heeren F. Eikerbout, J. Wilbrink,
K. Sijtsma, M. G. Verweij en Th. M. W. Bergers).
II. Benoeming van 5 plaatsvervangende leden dier Com
missie. (Aftredend: de Heeren D. Parmentier, J. A. van der
Reijden, Mr. A. J. Romijn en J. J. Vallentgoed, vacature
Th. M. W. Bergers).
De Voorzitter stelt voor, de punten 1 en 2 der agenda
in verband met het overlijden van den heer Sijtsma aan te
houden tot een volgende vergadering.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.
III. Benoeming van 3 leden van het Burgerlijk Armbestuur.
(Zie Ing. St. No. 206.)
Hierbij komt tevens aan de orde het desbetreffend adres
van den Neutralen Bestuurdersbond.
De Voorzitter verzoekt den heeren Eikerbout, van Rosmalen,
Koole en Bosman het stembureau te vormen.
De heer van Eck zou voor de stemming een enkel woord
omtrent deze benoeming willen spreken. Met erkentelijkheid
heeft spreker kennis genomen van het feit, dat ook de twee
aftredende leden van socialistische richting van het Arm
bestuur weer door de Commissie als No. 1 op de aanbeveling
zijn geplaatst. Spreker gelooft ook, dat dit volkomen verdiend
is, want hij weet niet beter, of zij hebben aan het vertrouwen,
dat de Raad in hen gesteld heeft, geheel beantwoord. Een
minder prettigen indruk heeft het echter op spreker gemaakt,
dat naast deze beide aftredenden telkens iemand van geheel
andere richting is geplaatst. Zoolang spreker lid van den
Raad is, heeft hij gezien, dat het steeds de gewoonte was,
wanneer personen aftraden, dat op de aanbeveling of voor
dracht personen van dezelfde richting voorkwamen. De Com
missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon heeft met deze ge
woonte gebroken, want naast de beide socialistische leden,
die aftraden, zijn personen van gansch andere richting ge
plaatst. Spreker herinnert aan de uitvoerige discussies bij de
benoeming van het tweede lid en wijst er op, dat de Raad
toen, zij het met kleine meerderheid, heeft besloten ook een
tweeden socialist in deze commissie te benoemen, nadat er van
de zijde der S.D.A.P. op gewezen was, dat de sociaal-demo
craten op het gebied van de armenzorg andere begrippen en
opvattingen hebben, en wenschen, dat die verzorging op een
andere manier plaats heeft dan thans het geval is.
Spreker wil geenszins ontkennen het recht van het Burger
lijk Armbestuur, om naast de sociaal-democraten ook anderen
te stellen.
Spreker acht dit toch vrij gevaarlijk en kan den indruk
niet van zich afzetten, dat de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon er een ander naast geplaatst heeft om den Raad
gelegenheid te geven op zijn dwalingen terug te komen en in
de plaats daarvan een ander te benoemen. Dat is een gevaarlijk
standpunt, hetgeen door de practijk reeds bewezen is, want
in een adres van den Neutralen Bestuurdersbond is verzocht,
in plaats van op den heer Vallentgoed, op den heer Oostveen
te stemmen, omdat deze Bond nog geen vertegenwoordiger
in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon had. Geen
enkele bestuurdersbond heeft een afgevaardigde in die Com
missie; bovendien is het spreker niet bekend, dat de Neutrale
Bestuurdersbond dergelijke speciale opvattingen heeft omtrent
armenzorg, dat een vertegenwoordiger daarvan in het Arm
bestuur zitting moet hebben. Spreker hoopt, dat de Raad op dit
advies niet zal ingaan en het na uitvoerige discussie genomen
besluit zal handhaven en de beide aftredende leden herkiezen zal.
De heer Goslinga zegt, dat het feit, dat naast de aftredende
personen menschen van geheel andere richting op de aan
beveling geplaatst zijn, niet de schuld van het Burgerlijk
Armbestuur is; dit was volkomen bereid om daarvoor ook
sociaal-democraten te nemen en heeft daarnaar ook geïnfor
meerd, maar toen bleek, dat van den kant van de S.D.A.P.
daarvoor werden begeerd twee Raadsleden is daartegen
in het Burgerlijk Armbestuur verzet gerezen, niet omdat het
sociaal-democraten waren, maar omdat zij lid van den Raad
waren en omdat het Armbestuur in geenerlei vorm wenschte
te onderschrijven de meening van de S.D.A.P., hier meer
malen tot uiting gekomen, dat het Burgerlijk Armbestuur
uitsluitend uit Raadsleden moet bestaan; anders zou door bet
Burgerlijk Armbestuur die meening geaccentueerd en aan
vaard worden. Het Burgerlijk Armbestuur heeft nog een
sociaal-democraat gevraagd om als nummer 2 te fungeeren,
maar spreker vermoedt sterk, en dit is bij de bestaande
werk verdeeling in de S.D.A.P. zeer gegrond, dat geen
enkel ander sociaal-democraat daarvoor in aanmerking zou
willen komen. Alle moeilijkheden zouden voorkomen zijn,
indien de S.D.A.P. een eenigszins ruimer standpunt had in
genomen. Zoo is de heer Vallentgoed gekozen tot lid van het
Burgerlijk Armbestuur, toen hij geen Raadslid was; toen
stond de S.D.A.P. nog niet op dat standpunt. Het Burgerlijk
Armbestuur koestert niet den stillen wensch, dat de Raad
op de dwalingen zijns weegs terugkeeren zal en nummer 2
zal benoemen; dat het con amore met algemeene stemmen
de aftredende leden nummer 1 op de aanbeveling heeft ge
plaatst, bewijst wel, dat het zich bij de meening van den Raad
heeft neergelegd en niet het minste bezwaar heeft tegen een
herbenoeming van deze leden.
Alleen door de houding van de sociaal-democratische Raads
fractie is het zoo geloopen.
De heer van Eck meent, indien hij goed is ingelicht, dat
de heer Goslinga den gang van zaken toch niet volledig heeft
weergegeven. Ilet is juist, dat een poging is gedaan, om naast
de vacature-Vallentgoed een niet-sociaal-democraat op de
aanbeveling te plaatsen, maar spreker meent, dat onmiddellijk
naast mevrouw Braggaar—de Does een niet-socialist door de
Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon op de lijst is
geplaatst. De heer Goslinga voert nu als argument aan, wat
spreker bekend is, dat de commissie op het standpunt staat,
dat deze commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon niet
uitsluitend uit Raadsleden moet zijn samengesteld. Spreker
gelooft echter niet, dat dit zal gebeuren, wanneer naast de
aftredenden een paar Raadsleden op de aanbeveling worden
geplaatst, maar bovendien lijkt het hem ook een vreemdsoortig
standpunt. Andere gemeentelijke commissies zijn geheel uit
Raadsleden samengesteld en spreker ziet niet in, waarom
Raadsleden ook niet deze functie behoorlijk zouden kunnen
vervullen. Het Raadslidmaatschap is geen bewijs, dat men alle
menschelijke en maatschappelijke deugden bezit, maar dat het
zou beteekenen, dat men deze functie niet goed zou kunnen
vervullen, lijkt spreker vreemd.
De candidaatsielling van den heer Oostveen draagt, naar
het spreker voorkomt, ook een anti-socialistische strekking.
Sprekers fractie heeft zich tegen diens lidmaatschap verzet,
omdat de heer Oostveen naar haar opvattingen werkzaam
was in het Burgerlijk Armbestuur op een absoluut verkeerde
wijze. Waar de commissie dit wel zal hebben geweten, maakt
deze candidaatstelling van den heer Oostveen naast den heer
Vallentgoed op de sociaal-democratische fractie een zeer
onaangenamen indruk.
De heer Goslinga deelt mede, dat in de vergadering van
het Burgerlijk Armbestuur, waarin deze zaak ter sprake kwam,
aan mevrouw Braggaar—de Does is gevraagd een partij
genoot te noemen, die naast haar kon worden aanbevolen.
Spreker veronderstelde, dat onder de 9000 stemmers op de
S. D. A. P. wel iemand voor die functie was te vinden en
de heer Zitman is dan ook niet aanbevolen, omdat men eenig
bezwaar had tegen een sociaal-democraat, maar wel, omdat
de commissie niet de stelling wilde onderschrijven, dat deze
commissie uitsluitend uit Raadsleden zou moeten bestaan.
Spreker herinnert er aan, hoe de sociaal-democratische fractie
8 December 1927 een voorstel van die strekking heeft inge
diend bij monde van den heer van Stralen, hetwelk echter
verworpen is. Ook het vorig jaar is deze fractie daar weer op
teruggekomen. Het wil natuurlijk niet zeggen, dat een
Raadslid geen goed lid van het Burgerlijk Armbestuur
kan zijn.
Wanneer de heer van Eck zegt, dat de candidatuur-Oostveen
een onaangenamen indruk op de fractie der S. D. A. P. heeft
gemaakt, kan spreker daartegenover aanvoeren, dat verleden
jaar tegen de aanbeveling van het Burgerlijk Armbestuur
in een S. D. A. P.-er is benoemd, wat op het Burgerlijk Arm
bestuur een onaangenamen indruk heelt gemaakt. Zoolang er
echter nog vrijheid is in Nederland meent spreker, dat er
niets tegen de thans gevolgde gedragslijn is te zeggen. Niet
iedereen danst naar de pijpen van de S. D. A. P. Men is
hier niet in Rusland en de heer van Eck is geen Stalin.
De Raad is absoluut vrij^ om te benoemen wien hij wil en
kan zelfs buiten de aanbeveling gaan, maar aan den anderen
kant moet men de vrijheid van een ander, om aan te bevelen
wien hij wil, niet aantasten. Men mag niet zeggen, dat het