MAANDAG 2 DECEMBER 1929.
235
gegeven om dit en dat weg te breken, maar om een ontwerp
voor een Stadhuis te maken en daarbij hetben zij tevens
het verkeersvraagstuk onder oogen gezien. Zeer zeker moet
hieraan de noodige aandacht besteed worden, maar het is
niet zoo, zooals sommigen meenen, dat Burgemeester en
Wethouders dit aan den architect willen overlaten. Zeer
zeker moet hun een bepaalde ruimte worden gegeven, maar
aan den architect moet worden overgelaten hoe hij zijn
project wil ontwikkelen, in een nauwer contact met Burge
meester en Wethouders; daarbij mogen natuurlijk de Com
missie van Fabricage en ook de Raad niet gepasseerd worden.
Spreker meent, dat de Raad een wijs besluit zal nemen door
het voorstel van Burgemeester en Wethouders te aanvaarden
en de opdracht aan den heer Dudok te geven.
De heer Manders is nog nooit met zooveel schroom naar
een Raadsvergadering gegaan als nu. Dit vraagstuk is geweldig
moeilijk en ook het College zal dit met spreker eens zijn.
Spreker acht de op het College uitgeoefende critiek niet
geheel juist; hij zal niet dieper ingaan op de quaestie tusschen
de Commissie van Fabricage en het College, maar spreker
denkt terug aan den dag van 12 Februari, toen spreker
onverwachts hoorde, dat het Stadhuis in vlammen was op
gegaan. Spreker kon dat aanvankelijk niet begrijpen, maar
tenslotte werd men er van overtuigd. Na de op dien dag
gehouden spoedvergadering zijn de meeste leden weer naar
den brand gegaan en kon men zien, hoe van den gevel,
die nog ongeveer intact was, de bovenstukken werden omver
geworpen. Dat ging velen door de ziel en het lag spreker
op de lippen om tot den Voorzitter, die vlak bij hem stond,
te zeggen: is dat nu wel noodig? De verantwoordelijkheid
om het te laten staan was echter ook zeer groot, zoodat
spreker ook niet aandurfde daarop aan te dringen.
Wat moet nu gebeuren?
Moet de oude gevel worden gebruikt of moet hetgeen nog
er van bestaat worden prijsgegeven? Het gaat hierbij om
een band tusschen het heden en het verleden, welken band
spreker voor het nageslacht wil bewaren. Daarom geven
allen hier, die veel voor traditie gevoelen, zich zooveel moeite
om zich in het stadhuisvraagstuk in te werken en strijden zij
zoozeer voor hun meening. Spreker is het echter geheel eens
met hen, die meenen, dat door de thans voorgestelde opdracht
het behoud van den ouden gevel bijna onmogelijk wordt.
Uit de aangehaalde citaten is volgens spreker wel gebleken,
dat degene, aan wien het College den bouw wil opgedragen
zien, waarschijnlijk meer de aangewezen man zal zijn voor
een geheel nieuw ontwerp, terwijl toch alle lichamen, aan wie
om advies is gevraagd, veel prijs stellen op het behoud van
den ouden gevel.
Spreker citeert in dit verband het verslag van het inter
view, dat de Burgemeester na den brand aan een journalist
van het Algemeen Handelsblad op 24 Februari heeft toege
staan en waarin de Burgemeester zeer juist het gevoelen van
de geheele burgerij weergaf.
Hij leest daarin
»Ik hoop niets anders, dan dat men vraagt om het herstel
van gevel en toren," zeide ons de Burgemeester van Leiden,
Mr. A. van de Sande Bakhuyzen. »Ik hoor niet anders,
maar we kunnen omtrent de kansen ervan niets zeggen,
zoolang de gevel onder het ijs zit. Als de vorst weg is, zullen
we ons in overleg met «Monumentenzorg" een oordeel kunnen
vormen over de mogelijkheden.
Als men het kan herstellendan is dat onze plicht
De heer Schüller zei, dat slechts 6 van de 12 leden van de
Rijkscommissie voor de Monumentenzorg voor den herbouw
waren, doch dit is niet juist. Men zegt nu, dat de heer
Schüller de Bond van Nederlandsche Architecten bedoelde.
Maar de Bond van Nederlandsche Architecten, die op 14
Juui in Leiden een bijeenkomst heeft gehouden, kwam tot
de volgende conclusiën:
1°. Het is gewenscht dat in overeenstemming met het
rapport van de Rijksmonumentencommissie de gevel aan
de Breestraat met het dakschild zooveel mogelijk te behouden.
2°. Van wederopbouw van den toren in den ouden vorm
kan helaas geen sprake zijn.
3°. In de compositie van den gevel kunnen toppen op de
plaats van de oude niet worden gemist. In welken vorm zij
worden gemaakt is een zaak, welke aan het inzicht van den
ontwerper der restauratie moet worden overgelaten.
4°. Aannemende, dat het nieuwe raadhuis zal komen op
het oude terrein, eventueel uitgebreid, is het beste resultaat
te verwachten, wanneer aan eenige der bekwaamste architecten
wordt opgedragen schetsontwerpen te maken van het nieuwe
Stadhuis, waarbij hun zooveel mogelijk vrijheid worde gelaten
ten opzichte van het oude fragment.
5°. De doelmatigheid en de architectonische eenheid en
gaafheid van het nieuwe Stadhuis mogen niet lijden onder het
behoud van het oude fragment.
6°. Mocht het na nauwkeurige studie onmogelijk blijken
het nieuwe raadhuis op het oude terrein te doen verrijzen
zonder schade voor het oude fragment, dan zal voor het
nieuwe stadhuis een andere plaats gezocht moeten worden
en zal aan het oude fragment een andere bestemming moeten
worden gegeven."
Spreker heeft dit geheele epistel voorgelezen om de argu
menten van den B. N. A. vóór en tegen het behoud van
den gevel tegen elkaar te doen spreken en goed te doen uit
komen. Alles pleit voor behoud.
Door het voorstel van het College is de Raad plotseling
voor een heel groote vraag gesteld, die vierledig is, maar
in één voorstel opgenomen is. In de eerste plaats: Waar
moet het Stadhuis komen? Moet het opgebouwd worden met
gebruik van den ouden gevel of geheel nieuw? Wie zal het
bouwen en hoe groot mag de bouwsom zijn? Die laatste
quaestie legt toch ook eenig gewicht in de schaal; hoewelzij
niet in de eerste plaats mag gelden, kan de bouwsom toch
niet geheel ongelimiteerd zijn. Men zal evenwel toch goed
doen eenige vrijheid te laten, want wanneer men voor
100.000.meer een veel beter project kan krijgen, mag
dit geen rol spelen. Nu is er op gewezen, dat de heer Dudok
de aangewezen man voor dit bouwwerk zou zijn en vele
sprekers hebben nu gezegd: wij zijn leek en wij kunnen dat
niet beoordeelen. Spreker is het daarmede niet geheel eens.
Men kan leek zijn en toch wel beoordeelen of iets in zijn
smaak valt of niet. Wanneer men aan het idee vasthoudt,
dat iedereen leek is, behalve de heer Dudok, dan krijgt men
straks een bouwwerk, een monument, dat de heer Dudok
mooi vindt, maar dat misschien alle anderen leelijk vinden
en als de heer Dudok gestorven is, vindt niemand het meer
mooi. Er zijn kunstzinnige menschen genoeg, ook onder de
leeken, die daarover kunnen oordeelen, of iets mooi is of
niet. Nog beter zou spreker het vinden, wanneer een com
missie van zeer vooraanstaande personen op dit gebied be
noemd werd dit zou ook meer in de lijn liggen om
hierover te oordeelen. Wanneer het zou gaan, zooals nu
wordt voorgesteld, kan men het behoud van den ouden
gevel wel wegcijferen. Wanneer immers de heer Dudok de
opdracht krijgt om twee projecten te maken, een naar eigen
keuze en een met behoud van den ouden gevel, dan zal hij
in één daarvan hart en ziel leggen en daaraan de voorkeur
geven. Het gevolg daarvan zal zijn, dat dat project op den
voorgrond komt en dat hij aan het andere project, in casu
dat met behoud van den ouden gevel, weinig liefde zal
schenken. Het is heel moeilijk voor een architect om twee
plannen even hoog aan te slaan; dat kan hij niet; hij kan
alleen voor een van beide partij kiezen en zeggen: daarvoor
gevoel ik het meeste en daar leg ik alles in.
Tusschen een meervoudige opdracht en een prijsvraag, die
de heer Schüller met elkaar verward heeft, is een groot ver
schil. Een prijsvraag kan geheel uit den booze zijn en dat
is met een meervoudige opdracht niet het geval.
De citaten van den heer Schüller hadden betrekking op
een prijsvraag en niet op een meervoudige opdracht. Tusschen
beide bestaat een groot verschil, dit moet vooral voor oogen
gehouden worden.
Geheel Leiden was met den ouden gevel tevreden. Wordt
een geheel modern gebouw gezet, dan zullen daarover wel
licht twistvragen rijzen. Spreker zou voor eiken prijs willen,
dat de oude gevel werd behouden, ook al zou het Stadhuis
zelf op een andere plaats worden gebouwd. Men kan altijd
iets nieuws bouwen, maar indien de band met het verleden
verloren gaat. kan dat verlies niet meer worden hersteld.
Het bezwaar, dat, indien de opdracht aan den heer Dudok
over een half jaar niet tot een resultaat leidt, dan zes maanden
nutteloos zijn voorbij gegaan, is voor spreker niet zóó groot,
omdat voor hem bij een monument, dat eeuwen heeft bestaan
en weer bestaan zal, die tijd geen rol speelt.
Spreker vreest, dat door den aandrang, die in de vorige
vergadering op het College is geoefend, Burgemeester en
Wethouders wat te vlug zijn geweest en de eindplannen niet
met de noodige aandacht hebben kunnen bestudeeren.
Ten slotte geeft spreker in overweging een commissie,
waarin ook deskundigen buiten den Raad, te benoemen,
welke commissie Burgemeester en Wethouders zal kunnen
bijstaan in de beoordeeling van de plannen.
De heer Splinter zou het beantwoorden van de gemaakte
opmerkingen met het oog op het vergevorderd uur tot de
volgende vergadering willen uitstellen.
De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar. Ook spreker
zou dan gaarne een en ander over het voorstel in het midden
willen brengen. Spreker zou evenwel niet graag willen, dat,
vóór de beraadslagingen over het voorstel worden hervat,
door de verslagen van het behandelde in deze zitting bij
sommige personen, die spreker niet kan bereiken, een indruk
zou worden gevestigd, die totaal onjuist zou zijn.
In verband daarmede wenscht hij het volgende te verklaren.