234 MAANDAG 2 DECEMBER 1929. de Directeur van Gemeentewerken een zwager is van den heer Dudok, dan was het zeer tactisch gezien van het College om den Directeur van Gemeentewerken daarin niet te kennen. De heer Spendel zegt, dat dit bij het College niet heeft voorgezeten. De heer Schüller zegt, dat het zelfs zoo sterk is, dat, toen deze zaak in de Commissie van Fabricage ter sprake kwam, de Commissie met algemeene stemmen besloten heeft den Directeur bij deze bespreking niet toe te laten. Dit is zeer begrijpelijk, omdat de zaak dan misschien beïnvloed zou kunnen worden door den heer de Blauw en spreker acht het nu onjuist om, met de wetenschap hiervan, het College daarvan een verwijt te maken. Daar spreker oorspronkelijk op het standpunt stond van een meervoudige opdracht, maar thans geadviseerd heeft voor een enkelvoudige, zal de Raad terecht een nadere verklaring over deze gewijzigde houding van spreker willen vernemen. Nadat de Commissie van Fabricage met Burgemeester en Wethouders over deze zaak besprekingen had gevoerd en als gevolg daarvan de werken van den heer Dudok had bezich tigd en met den heer Dudok van gedachten had gewisseld, meende spreker na overweging, dat een enkelvoudige opdracht de voorkeur verdiendp. Spreker heeft nog denzelfden avond in een speciaal daarvoor uitgeschreven fractievergadering deze zaak besproken, met als resultaat sprekers stemmen voor een enkelvoudige opdracht. Spreker verwijst daarvoor allereerst naar het resultaat van de meervoudige opdracht voor een kantoorgebouw van de H.A.V. Bank te Schiedam en het nieuwe Raadhuis te Enschede. In beide gevallen werd een compromis-ontwerp gekozen en verder wijst spreker op den bouw van de Ned. Herv. Kerk in Amsterdam-Zuid. Daarover staat in Architectura het volgende: »De voorwaarden, die voor deze meervoudige opdracht gol den, konden door de P. P. C. worden goedgekeurd, zoodat daarop de meervoudige opdracht werd uitgeschreven. Uit het rapport der advies-commissie blijkt, dat geen der inge zonden plannen ongewijzigd voor uitvoering kon worden aangewezen. Met den ontwerper van het eerste in de rang orde geplaatste ontwerp is overleg gaande omtrent de uit voering van het plan." Spreker wijst op de uitspraak van den bouwkundigen medewerker van de Nieuwe Rotterdamsche Courant over het nieuwe stadhuis te Enschede: »het is alsof Friedhoff zich niet vrij heeft gevoeld, het is een echt prijsvraag-ontwerp". Deze medewerker slaakt de verzuchting»Nog vele prijsvragen en aan alle sterke nieuwe stroomingen wordt in Nederland voor goed de kop ingedrukt." Bij den bouw van de beurs en de Bijenkorf te Rotterdam zagen die architecten hun plan bekroond, die zich niet hadden gehouden aan het program van eischen. Spreker citeert verder hetgeen de heer de Man in de Maasbode van 8 Juni j.l. schreef n.l.: »En zou de Raad het ten slotte niet aandurven kloekweg een opdracht te verleenen aan een bezonnen architect, van wien moet vaststaan dat hij geen grapjes zal opstapelen, die al na vijf jaren belachelijk zullen zijn, dan ware een meer voudige opdracht te verleenen aan den belangrijksten vertegen woordiger van elke architectonische richting, met een jury, bestaande uit leeken en een vak-technisch raadsman, zoodat daarmede voorkomen zou zijn, dat een z.g. minimalistisch bevredigingsproject bekroond zou moeten worden." En verder: »Slechts in 't alleruiterste geval. Want ons dunkt dat de miserabele resultaten der prijsvragen uit de laatste jaren geen aanmoediging inhouden, om dit ongewisse pad nu maar weer eens te betreden. De magistratuur van een belangrijke gemeente zal de fier heid moeten vertoonen (gelijk dat vroeger ook gedaan werd) om zelf een keuze te durven doen." Dit advies van den heer de Man betreffende een enkelvou dige opdracht laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. Nu verschijnt op 18 November j.l. het voorstel van Burge meester en Wethouders en in de Leidsche Courant van 28 November geeft de heer de Man een geheel ander advies dan in de Maasbode van 8 Juni, alleen omdat hij zich met den voorgedragen architect niet kan vereenigen. Ook te Enschede, Schiedam en Rotterdam is door de architecten de moeilijkheid gevoeld, dat zij, nadat het werkprogram hun was voorgelegd, geen overleg meer konden plegen met hun opdracht gevers. Ook indien in Leiden zou besloten worden tot een meervoudige opdracht, zou de eisch zijn: geen overleg na uitlegging van het vastgestelde werkprogramma, terwijl juist dit overleg een allereerste vereischte is om tot een zoo goed mogelijk ontwerp te komen. En, indien men tot een meer voudige opdracht overgaat, hetgeen eigenlijk toch een prijs vraag is, zal men wellicht den een meer en den ander minder van voorlichting dienen, als men op het standpunt staat, dat ook bij deze prijsvraag doorloopend overleg mogelijk is. Men zal nooit objectief tegenover de verschillende ontwerpen kun nen blijven staan, maar altijd voor het eene iets meer gaan gevoelen dan voor een ander. De heer de Man schrijft hier over het volgende: «Voor een architect, die het fraaie uiterlijk van een bouw werk tot uiteindelijk doel maakt van zijn bouwkunst, is inderdaad dit intiem contact niet zoozeer noodig alvorens hij gaat schetsen. Later, als het dartel spel van lijnen aanvaard is, zal hij wel eens onderzoeken hoe hij er de dienstvertrekken in groe peert, eventueel in perst, maar een bouwmeester, die daaren tegen de bedrïjfseischen, die aan het gebouw gesteld moeten worden, als eenig en doorslag gevend principe voor den bouwvorm erkent, moet al deze eischen grondig kennen, aleer hij vormen gaat aangeven. De prijsvraaginlichtingen, ook al zijn ze zeer uitvoerig, sluiten dus door haar beperkten aard, een zekere architec tonische groep zoo goed als uit." Wat nu betreft de in de verschillende dagbladen gegeven adviezen, erkent spreker, dat al deze adviseurs naar hun eerlijke overtuiging zijn te werk gegaan. De adviezen in het Leidsch Dagblad zijn wel erg laat aan den Raad toebedeeld; één adviseur wilde in zoo'n belangrijke zaak niet eens weten wie hij was; hij onderteekende althans slechts met »v. d. H.". Spreker meent goed te doen dezen onbekenden adviseur met stilzwijgen voorbij te gaan; de door de redactie zelf gemaakte opmerkingen laat spreker aan het College ter beant woording over. In het adres van Dr. Boutens c.s. komt echter een zinsnede voor, die niet geheel juist weergeeft de uitspraak van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, n.l. deze: «Daar volgens het advies van de Rijksmonumentencommissie het behoud van dezen gevel mogelijk en wenschelijk is." Om elk misverstand te voorkomen, deelt spreker mede, dat in de slotbeschouwing van het bedoelde rapport staat, dat de heeren Dr. Berlage en Dr. Pit tegen herbouw waren, dat de heeren Hanrath, Kalf, Leeuw en Vogelsang voor herbouw waren, behalve ten aanzien van de topgevels. De heeren Prof. Odé, Van Beresteijn, Van Heeswijk, Martin Sluyterman en Van der Steur waren voor geheelen herbouw. Van de 12 leden waren er slechts vijf voor algeheelen her bouw. Er kan dus niet gesproken worden van een advies der commissie tot herbouw. Een voorgevel zonder topgevels is als het ware een lichaam zonder hoofd. Persoonlijk staat spreker op het standpunt, dat herbouw van den gevel niet moet plaats hebben, maar hij is voor de opdracht tot het maken van twee plannen, omdat hij hen, die voor den herbouw zijn, niet in hun rechten wil beknotten. Na het onderhoud, dat de Commissie van Fabricage met den heer Dudok heeft gehad, kan spreker de meening van anderen niet deelen, dat de heer Dudok minder aandacht zou schenken aan de eene opdracht dan aan de andere. Over het algemeen is de keuze van den bouwmeester een gelukkige genoemd. Men zal dat begrijpen, indien men heeft kennis genomen van de werken van dezen architect en van hetgeen over hem is geschreven. Natuurlijk zijn er wel meer bouwmeesters van naam, maar als men besluit tot een enkel voudige opdracht, kan men slechts één bouwmeester aanwijzen. Spreker begrijpt niet, hoe de heer de Man tot zijn ver anderde houding is gekomen ten aanzien van het werk van den heer Dudok en het prijsvragenstelsel. Van het laatste wil de heer de Man zelfs een geheel nieuwen vorm toepassen, alleen om den heer Dudok maar te kunnen passeeren, terwijl hij aan den anderen kant bevreesd is, dat dit stelsel zal falen. De Raad dient hieraan niet mede te doen, maar den weg te bewandelen, die door het College van Burgemeester en Wethouders is aangegeven. Door de aanneming van dit voor stel wordt aan den heer Dudok niet opgedragen de bouw van het Stadhuis, maar het maken van een ontwerp. Later wordt over een eventueele opdracht tot den bouw beslist. In tegenstelling met anderen meent spreker uit de toe lichting van het voorstel duidelijk te kunnen lezen, dat het College het Raadhuis op dezelfde plaats wil gebouwd zien. Wat de noodige ruimte voor het Stadhuis en de verkeers- verbetering in de omgeving Van het Stadhuis betreft, zou spreker er op willen wijzen, dat men in den Haag ook slechts tot de bouwmeesters heeft gezegd: wij hebben ongeveer zooveel ruimte noodig, tracht een ontwerp te maken en als ge meent, dat het verkeersvraagstuk onder de oogen moet worden ge zien, zullen wij de zaak rustig bekijken. De Raad kan op het oogenblik niet uitmaken, of het terrein van het Stadhuis naar de Botermarkt doorgetrokken moet worden, of het verkeersvraagstuk nu aan de orde ge steld moet worden en het geheele terrein van Maarsmanssteeg tot Koornbrugsteeg er bij getrokken moet worden. Het is best mogelijk, dat deze architect dit grootsche idee heeft; men heeft dat gezien met de ontwerpen van de heeren Berlage en Limburg in den Haag. Ook daar is hun de opdracht niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 18