MAANDAG 2 DECEMBER 1929.
229
niet mogelijk op datzelfde terrein dus zonder vergrooting
een nieuw practisch gebouw te stichten.
Er zal daarvoor waarschijnlijk een grootere breedte en zeer
zeker een meerdere diepte noodig zijn. Het is de vraag, hoe
groot het terrein zal moeten wezen, als men op de oude
plaats wil bouwen, en welke sommen gemoeid zullen zijn
met den aankoop van den noodigen grond in de omgeving.
Men had met den Raad overleg kunnen plegen over de
vraag, of het geen aanbeveling zou verdienen de beschikking
te krijgen over het terrein van de Korenbeurssteeg tot de
Maarsmanssteeg, mede met het oog op verkeersverbetering.
Daarbij had men kunnen overwegen of en hoeveel M2. terrein
eventueel voor een winkelgalerij zou gemist kunnen worden.
Op die wijze had men tot een kostenberekening van het
terrein kunnen komen.
Zonder dit alles te doen, stellen Burgemeester en Wet
houders voor de opdracht tot den bouw te geven aan den
architect Dudok. Zij zullen dan later wel van hem hooren,
welke terreinen hij er bij wil hebben.
Spreker vindt dit een voorbarige opdracht en blijft den
gang van zaken betreuren.
Het zou z. i. in dit geval voorzichtiger en verstandiger
zijn geweest een commissie te benoemen, waarvan de leden
op voordracht van den Voorzitter door den Raad werden
benoemd, welke commissie Burgemeester en Wethouders van
advies had kunnen dienen. Iedere Raadsfractie had haar ver
trouwensman er in kunnen benoemen. Burgemeester en Wet
houders hadden veel gemakkelijker kunnen werken dan zij
nu gedaan hebben; nu hebben zij getracht met hun vijven
de zaak op te knappen.
Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij zich zooveel
mogelijk hebben gehouden aan het advies, dat zij op hun
verzoek van den Bond van Nederlandsche Architecten hebben
ontvangen. Het was wenschelijk geweést aan meer corporaties
advies te vragen.
De bouw van een nieuw Stadhuis is een bizonder en moeilijk
vraagstuk en is voor een stad als Leiden met haar geschie
denis van zoo'n verstrekkende beteekenis, dat spreker, had
hij in het College van Burgemeester en Wethouders gezeten,
er prijs op zou hebben gesteld het advies van den Raad te
ontvangen en te weten, dat de geheele Raad in dit geval
achter het College stond.
Over kleine zaken hebben vaak breedvoerige besprekingen
plaats en worden zelfs geheime vergaderingen gehouden. Nu
er een zaak aan de orde is, die eenmaal in eeuwen voorkomt,
spijt het spreker, dat men haar als een doodgewone behandelt.
Burgemeester en Wethouders verklaren zich in hun toe
lichting incompetent tot het opstellen van een gedétailleerd
program van eischen. Spreker vindt het een beetje vreemd,
dat dit hier is gezegd, want de Monumentencommissie heeft,
toen haar gevraagd is of het mogelijk was den gevel te
behouden, aan Burgemeester en Wethouders een opgave
gevraagd van de ruimte, die ongeveer noodig was voor het
nieuwe Stadhuis. Spreker leest in het rapport der Monumenten
commissie:
«Ten einde ons hierover een oordeel te kunnen vormen,
hebben wij Uw College een programma van eischen voor het
nieuwe Stadhuis gevraagd. Uit het ons op 16 April verstrekte
program is ons gebleken dat de dispositie van het nieuwe
Stadhuis wordt beheerscht door het complex van diensten,
waarvan verlangd wordt dat zij gelegen zullen zijn op de
hoofdverdieping. Ons houdende aan de afmetingen, door Uw
College voor de verschillende ruimten opgegeven en voorzoover
deze ontbraken, ze aanvullend door schattingen onzerzijds,
komen wij voor de benoodigde oppervlakte tot de volgende
berekening:
Raadzaal200 M2
1 commissiekamer en verdere ruimten voor den Raad 268
Dienst van den Burgemeester en vergaderzaal van
Burgemeester en Wethouders199
Secretaris, Algemeene Zaken, 3 commiezen-redac
teurs, typisten, materieelkamer446
Bibliotheek80
Afdeeling Onderwijs met Wethouder270
Afdeeling Financiën met Wethouder298
Trouwzaal eerste klasse90
Hal, tevens receptiezaal180
2031 M2
Hierbij 10% voor muren203
2234 M2
Dus, afgerond, 2250 M2.
Hierbij moet worden gevoegd de oppervlakte, benoodigd
voor accomodatie: portalen, gangen, trappen, binnenplaats
en lichttoevoer. Het terrein, dat ter plaatse van het Stadhuis
gemeente-eigendom is, heeft een zoo grilligen vorm en wordt
zoo nauw ingesloten door belendingen, dat het reeds met
het oog op brandgevaar noodzakelijk zal zijn het door aan-
koop of onteigening zoodanig af te ronden, dat het geheele
stuk grond tusschen de rooilijnen van Breestraat en Visch-
markt, ter lengte van den bestaanden gevel, d. i. omstreeks
92.50 M., ter beschikking komt. De gemiddelde diepte daarvan
is 44 M., zoodat de oppervlakte 4070 M2. bedraagt. Voor de
genoemde accomodatie zou dus beschikbaar zijn 4070 2250
1820 M2, hetgeen ongetwijfeld voldoende is."
Spreker begrijpt niet, terwijl deze cijfers in het voorjaar
wel opgegeven zijn, waarom die nu niet aan den architect ver
strekt kunnen worden. Natuurlijk moet straks de architect weten,
welke eischen worden gesteld, en zal het voorkomen, dat
Burgemeester en Wethouders in de ontworpen indeeling
veranderingen willen aanbrengen; het College was evenwel
niet zoo dom, of het wist in April de benoodigde ruimte
reeds; nu is het eigenaardig, dat zij nu weer zeggen, dat
het moeilijk is het in détails op te geven.
Nu leest spreker in het Ingekomen Stuk:
«Hoezeer kan bovendien over het program van eischen bij
de uit te noodigen architecten verschil van opvatting ontstaan
en misverstand, dat dan in geval van meervoudige opdracht
door het ontbreken van contact met het gemeentebestuur
niet uit den weg kan worden geruimd."
Ook dat is iets onbegrijpelijks. Spreker kan zich niet voor
stellen, dat men maar met één architect contact kan houden.
Wil men bij meervoudige opdracht de heeren niet afzonderlijk
ontmoeten, dan kan men enkele weken, b.v. eens per week
van 9 tot 12 uur, daarvoor gelegenheid bieden. Nu kan men
omtrent den voorgedragen bouwmeester wel zeggenhij zit op
geen opdracht te wachten, maar ieder werkt toch voor zijn
brood en is blij, als hij een opdracht krijgt. Spieker begrijpt
niet, waarom het contact wel met één en niet met drie archi
tecten mogelijk zal zijn.
Burgemeester en Wethouders zeggen in hun toelichting,
dat de heer Dudok in het bijzonder meent, dat in dit geval
tusschen den ontwerper en de opdrachtgeefster een zoo nauw
en veelvuldig contact moet worden onderhouden, dat het
uitgesloten moet worden geacht, dat zulks op gelijken voet
tezelfder tijd met drie a vier architecten zou kunnen geschieden.
Spreker acht het vanzelfsprekend, dat de heer Dudok die
meening is toegedaan. Dat zou ieder zijn, aan wien men eerst
vraagt: «kunnen wij het met u alleen af, of is het beter de
opdracht aan drie architecten te geven en welke zijn uw
voorwaarden, als gij het alleen moet doen?
Deze opmerking van Burgemeester en Wethouders heeft
dan ook op spreker niet den minsten indruk gemaakt.
Als Burgemeester en Wethouders zeggen: «Desgevraagd
verklaarde de heer Dudok ons dan ook geen vrijheid te kunnen
vinden een eventueele meervoudige opdracht te aanvaarden,"
schuilt daarin de boeman.
Spreker wil van den heer Dudok niets kwaads zeggen.
Spreker acht zich niet voldoende bevoegd over diens bouw
werken een oordeel te vellen, maar aangezien men hier iets
arrogants meent te bespeuren, mag men wel zeggen, dat de
heer Dudok niet de eenige is, en de paden, die hij betreedt,
weer door anderen verlaten worden.
Bij een meervoudige opdracht zou men een ander in zijn
plaats kunnen kiezen.
Burgemeester en Wethouders laten te veel in hun toelich
ting bemerken, dat zij deze oplossing zeer sterk wenschen.
Door de houding, die de heer Dudok volgens de toelichting
aanneemt, wordt de Raad een beetje overdonderd. Dat behoort
in den tegenwoordigen tijd niet te geschieden. Met een klein
beetje laveeren komt men daarin verder. Het zegt spreker
niet veel, dat de heer Dudok vijftien jaar geleden anderhalf
jaar adjunct-directeur van Gemeentewerken is geweest.
Misschien zou het dan ook een argument kunnen zijn, als
hij eens toevallig een huis in Leiden bezat. Spreker meent,
dat het feit, dat de heer Dudok 15 of 17 jaren geleden hier
geweest is, geen argument is. Burgemeester en Wethouders
zijn zoo voorzichtig geweest om niet in de stukken te zetten,
dat het gebouw van het Leidsch Dagblad door hem gebouwd
is; dat zal toch niemand als zoo'n voortreffelijk werk beschou
wen. Daarna heeft de heer Dudok de H.B. S. gebouwd naar
de plannen van den heer Rückert. In elk geval kan de korte
tijd, dat de heer Dudok hier is geweest, niet als aanbeveling
dienen om hem den bouw van het Stadhuis, dat eeuwen zou
moeten trotseeren,' op te dragen.
Verder staat in het Ingekomen Stuk:
«Ons werd verzekerd, dat de heer Dudok een degelijk,
nauwgezet, niet te duur bouwmeester is van groote, ook
administratieve bekwaamheden."
Nu is evenwel de vraag: door wien werd dat verzekerd?
Dat is wel niet zoo gemakkelijk om dit in 't openbaar te
zeggen, maar de Raad heeft er toch recht op dat te weten.
Het moest er nog bijkomen, dat Burgemeester en Wethouders
zouden zeggen, dat hij duur was. Nu zal het College dat w el
niet neergeschreven hebben, als het dat niet gehoord had
van iemand van gezag. Maar spreker haalt ook iemand van
gezag aan, Prof. ir. Wattjes, een van de knapste profes-
t