198 MAANDAG 28 OCTOBER 1929. schoolgebouw aan de Oude Vest, de Leerschool in haar geheel direct over te brengen naar het schoolgebouw in de Vrouwen kerksteeg en de Centrale school in haar geheel in het school gebouw aan de Oude Vest te vestigen. Spreker ziet niet in welke bezwaren daartegen kunnen bestaan. Een school is een eenheid en daarom is het van belang, dat de verschillende klassen in één gebouw gevestigd zijn. Niemand ontkent de wenschelijkheid om, zoodra het kan, tot de uitvoering over te gaan en daarom begrijpt spreker niet, waarom Burge meester en Wethouders haar twee jaren willen uitstellen. Het College voert tegen het denkbeeld van de Plaatselijke Schoolcommissie slechts twee bezwaren aan. Het eene is, dat dan de kinderen uit één gezin niet meer tezamen ter school zullen kunnen gaan. Dit bezwaar weegt voor spreker zeer gering, vooreerst, omdat de jongere en de oudere leerlingen op verschillende tijden naar huis gaan en het dus niet altijd mogelijk is elkander op te halen, en in de tweede plaats omdat de schoolgebouwen aan de Oude Vesten de Vrouwen kerksteeg zoo dicht bij elkander zijn gelegen, dat het samen naar en van school gaan voor de kinderen niet zoo bezwaarlijk is. Persoonlijk is spreker altijd alleen naar school gegaan en alleen naar huis gekomen, zonder eenig bezwaar daarvan te ondervinden. Er zijn ouders, die zelfs hun oudere kinderen steeds vier keer per dag naar school brengen of van school halen, maar met dergelijke excentrieke gevallen kan men geen rekening houden. Bovendien sterlt de eene school uit, omdat er geen jonge kinderen meer worden aangenomen, en zit men dus toch met de moeilijkheid, welke voor spreker geen groote moeilijkheid is. Het tweede bezwaar van Burgemeester en Wethouders is, dat de verhuizing in den loop van het schooljaar zou moeten plaats hebben. Spreker kan niet inzien, dat de verwisseling van muren voor de schoolkinderen zulk een groot bezwaar is. Wel geeft hij toe, dat de verhuizing een stagnatie van een paar dagen kan veroorzaken, maar hij maakt zich sterk, dat, als men de noodige voorbereidingen maakt, de verande ring, welke moet plaats hebben, bij een beetje goeden wil op Zaterdagmiddag kan worden aangebracht. Spreker kan dus de juistheid van die beide bezwaren niet toegeven en waar de hoofden van de betrokken scholen, die begrip hebben van hetgeen staat te gebeuren en die bij het uitspreken van een oordeel met de belangen van het onder wijs aan hun scholen rekening houden, vóór de verhuizing ineens zijn, wil spreker voorstellen zoo spoedig mogelijk tot verwisseling der beide scholen over te gaan. Hij dient een voorstel in, dat hij op het bureau van den Voorzitter deponeert. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende ment van den heer Groeneveld, luidende: »Ondergeteekende stelt voor, ter vervanging van de voor stellen van Burgemeester en Wethouders, te lezen: II. zoo spoedig mogelijk de school aan de Vrouwenkerk steeg B over te brengen naar het gebouw van de Leer school aan de Oude Vest en de Leerschool te verplaatsen naar het ontruimde schoolgebouw aan de Vrouwenkerk steeg III. de geheele Centrale School voor het 7e en 8e leerjaar onder te brengen in het schoolgebouw aan de Oude Vest; IV. te doen vervallen." De heer Romijn is in deze quaestie van vooral practisch belang gaarne bereid op het compas van het College af te gaan, daar hij veronderstelt, dat dit de noodige organen en diensten heeft om zich in te laten lichten en onder deze omstandigheden de beste oplossing heelt kunnen vinden. Dit voorstel heelt zijn nadeelen, maar dat andere voorstel ook, en het College is bij uitstek aangewezen om hierover te adviseeren. Het heelt spreker echter wel gespeten, dat hij bij de stukken niet heeft aangetroffen een uitvoerig advies van de betrokken schoolhoofden; er wordt veel correspondentie met en van de Plaatselijke Schoolcommissie overgelegd, maar niet de adviezen in extenso van de betrokken hoofden en spreker zou gaarne zien, dat die bij dergelijke quaesties ook worden overgelegd, zoodat de Raadsleden ze konden inzien en aldus rechtstreeks op de hoogte konden worden gebracht. De heer Goslinga deelt mede, dat hij de minderheid in het College vormt, die straks vóór het amendement van den heer Groeneveld zal stemmen. Aangezien dit de kleinst mogelijke minderheid is, is er in de stukken geen melding van gemaakt. Spreker is het met den heer Groeneveld en de Plaatselijke Schoolcommissie eens, dat de Centrale School zoo spoedig mogelijk moet worden gehuisvest. Uit sprekers ervaring als schoolbestuurder is hem bijgebleven de muurvaste over tuiging, dat het in hooge mate onwenschelijk is om een school over meer dan één gebouw te verdeelen. Spreker kan niet begrijpen, dat de heer Meijnen, toch een ervaren onder wijsman, daarin geen bezwaar ziet. Spreker heeft in het College voorgesteld om die wijziging op 1 September 1930 te laten ingaan, maar kon daar geen meerderheid voor vinden. Hij achtte het niet op zijn weg te liggen om in den Raad een voorstel te doen, doch nu er een voorstel hier is ingediend, waarover hij evenwel geen contact met den heer Groeneveld heeft gehad, zal hij voorstemmenbovendien waren alle adviezen, die Burgemeester en Wethouders bereikt hebben, vóór onmiddellijke inwerkingtreding van dit voorstel. De heer Tepe zegt, dat deze zaak voor hem geen portefeuille- quaestie is; en spreker zal er zich niet al te warm over maken, maar waar spreker voor een keuze uit de twee systemen heeft gestaan, meende hij de voorkeur te moeten geven aan het systeem, dat door de meerderheid van het College wordt voorgesteld. Het gaat hier over de vraag, welk van de twee tegenover elkander staande belangen men het zwaarst wil laten wegen. Die twee belangen zijn het belang van de Centrale School om reeds direct in één gebouw ge huisvest te zijn en het belang van de ouders, wier kinderen gaan op twee scholen, welke onder één dak bijeengevoegd zijn, en die daarvan groot gemak hebben. Wat dit laatste betreft, kan niemand beter oordeelen over de moeilijkheid, die het voor de ouders, wier kinderen tot- dusverre op eenzelfde school gingen, oplevert om hun kinderen gesplitst te laten school gaan, dan de afdeeling Onderwijs, waar men met de ouders zelf spreekt. Daar heeft spreker zijn licht opgestoken en op dien grond heeft hij er zijn mede werking niet toe kunnen verleenen om den geheelen overgang reeds op 1 September 1930 te doen plaats hebben. Hij heeft zelf in het College van Burgemeester en Wethouders een compromis-voorstel gedaan, strekkende om den overgang te doen geschieden op 1 September 1931, omdat dan althans de laagste klassen, dus de kleinste kinderen, van de school ver dwenen zullen zijn. Door dit voorstel bereikt men, dat de meergenoemde moeilijkheid voor de ouders in 1931 grooten- deels zal zijn ondervangen en tevens dat de duur van den tijdelijkeri toestand, welke wordt geschapen en waarbij de Centrale School eenige lokalen in het schoolgebouw in de Vrouwenkerksteeg heeft, wordt verkort. Aan den heer Romijn, die er zijn leedwezen over uitge sproken heeft, dat geen adviezen van de betrokken school hoofden waren overgelegd, antwoordt spreker, dat het niet tot hem is doorgedrongen, dat het voor de Raadsleden van belang zou zijn van die schriftelijke adviezen kennis te nemen, maar dat hij die adviezen wel mondeling wil mededeelen. De heer Koops, het hoofd der Leerschool, wil liever vandaag dan morgen wat wonder, als men de beide scholen met elkander vergelijktmet zijn school in haar geheel naar de Vrouwen kerksteeg, maar dit oordeel mag geen gewicht in de schaal leggen, omdat de heer Koops rustig in zijn schoolgebouw zou zijn gebleven, indien de kwestie van het zevende leerjaar zich niet had voorgedaan, maar men zocht een oplossing in ver band met die kwestie. Het hoofd der andere school, de heer Bloemink, zou er natuurlijk ook de voorkeur aan geven, als zijn school in haar geheel naar één gebouw kon worden overgebracht, maar daar naast heeft hij verklaard er geen onoverkomelijk bezwaar tegen te hebben, dat, indien dat noodzakelijk mocht zijn, nog een paar jaren eenige klassen in de school in de Vrouwenkerk steeg worden gevestigd. Was dit het geval geweest, dan zou waarschijnlijk het advies van de meerderheid van het College anders geluid hebben. Nu spraken alle adviezen aan Burgemeester en Wethouders zich volgens den heer Goslinga uit voor opheffing ineens, maar in het advies van de Commissie voor het onderwijs wordt met de grootst mogelijke meerderheid geadviseerd tot geleidelijken overgang, waarbij zelfs nog verder gegaan wordt dan het nu ingediende voorstel van het College, dat een compromis-voorstel is. Op dit punt gaat de bestrijding van den heer Goslinga heelemaal mankspreker zal hem er niet te scherp om aan vallen, maar verzoekt hem toch dat argument terug te nemen, want een van de belangrijkste adviseurs is het met het College eens. Spreker acht dit voorstel, zooals gezegd, niet van groot belang, maar het voorstel van het College is toch het beste. Het gevestigd zijn van de school voor het zevende leerjaar in twee verschillende gebouwen zou geenszins die zwarigheden kunnen opleveren, die geducht zouden kunnen worden bij een school voor gewoon lager onderwijs met opeenvolgende klassen, althans wanneer de gebouwen zeer dicht bij elkaar gelegen zijn. Bij deze school is het onderwijs zeer gespecialiseerd en heeft men geen opeenvolgende klassen, maar klassen naast elkaar; men kan een paar klassen van een bepaalde soort, die men daarvoor het meest geschikt acht en die geen verband houden met de andere klassen, in het afzonderlijke gebouw onderbrengen. Voor de school voor het zevende leerjaar is dit bezwaar dus minder groot dan voor een gewone lagere school. De heer Meijnen heeft in vroegere jaren in zeer sterke mate de door den heer Goslinga geuite bezwaren gevoeld; zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 8