GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 93 IKCiEEONEV ITITKKEN. N®. 173. Leiden, 14 October 1929. Wij hebben de eer U hierbij aan te bieden de Rekening van de Inkomsten en TJitgaven dezer gemeente over het jaar 1928. Blijkens die rekening hebben de ont vangsten van. den gewonen dienst bedragen de som van, 7.707.707.884 de uitgaven van den geivonen dienst de som van. 7.223.371.994 zoodat deze dienst een batig kassaldo heeft opgeleverd van 1 484.335.89 De ontvangsten van den kapitaaldienst hebben bedragen de som van 1 7.996.595.06 de uitgaven van den kapitaaldienst de som van 9.590.302.23 zoodat de kapitaaldienst sluit met een nadeelig slot van f 1.593.707.17 De begrooting van den gewonen dienst werd oorspronkelijk door Uwe Vergadering vastgesteld in ontvangst en in uit gaaf op ƒ7.357.742.In den loop der jaren 1928 en 1929 werd zij zoowel in ontvangst als in uitgaaf verhoogd met 295.206.68, waardoor het eindcijfer werd gebracht op 7.652.948.68. Voor Afdeeling II „Kapitaaldienst" werden aanvankelijk de ontvangsten op ƒ4.458 349.en de uitgaven op ƒ4.264.229. geraamd, alzoo sluitende met een geraamd batig slot van 194.120.— De „kapitaaldienst" werd naderhand in uitgaaf verhoogd met 11.841.066.51| en dus gebracht op 16.105.295.514 de ontvangst werd verhoogd met 11.816.096.411 en dus gebracht op 16.274.445.41 De oorzaak van het verschil tusschen de verhooging der uitgaven en die der ontvangsten met f 24.970.10 ll.841.066.51-i—ll.816.096.41i) is, dat bij Raadsbesluit van 2 September 1929 ten laste- van Hoofdstuk V werd gebracht het „Nadeelig verschil van den gewonen dienst over het jaar 1928 tusschen de door de gemeente te ontvangen annuï teiten betreffende de door haar gestichte woningen en de door haar aan woningbouwvereenigingen uit de gemeentekas verleende hypothecaire voorschotten eenerzijds en de door de gemeente ie dezer zake te betalen rente en aflossing anderzijds'''' ad 27.470.72, tegenover welke uitgaaf uiteraard geen ontvangst kon worden geraamd. Daarentegen werden bij Raadsbesluiten van 5 Augustus en 2 September 1929 de ontvangsten van de hoofdstukken XIII 3 „Budegeest" c. a. en 7 „Keuringsdienst van Waren" met respectievelijk 2500.en 0.62 of te zamen 2500.62 verhoogd, wegens ontvangen bijdragen van den gewonen dienst, waartegenover geen uitgaven konden worden geraamd. Het verschil tusschen deze bedragen is weer het genoemde bedrag 24.970.10. Ter toelichting van den gewonen dienst merken wij nog het volgende op Het voordeelig kassaldo van den gewonen dienst ad484.335.89 moet wegens bij het sluiten van den dienst 1928 nog te ontvangen gelden, dat dienstjaar betreffende, worden verhoogd met: 16.357.124 500.693.01i Daarentegen moet in mindering worden gebracht een bedrag van 50.471.534 wegens onbetaalde vorderingen en onverwerkt gebleven credieten. Het voordeelig exploitatie-saldo bedraagt dus ten slotte 450.221.48 Hierbij moet intusschen in aanmerking genomen worden, dat aan het dienstjaar 1928 een aanzienlijk bedrag uit vroegere diensten is ten goede gekomen. Gelijk toch Uwe Vergadering zich zal herinneren, werd, ten einde de begrooting van den dienst 1928 sluitend te maken, beschikt over een bedrag van 296.552.van het batig saldo van den dienst 1926. In verband met later aangebrachte wijzigingen ter regeling van nog te betalen en te vorderen sommen, bedraagt de som, die werkelijk uit vroegere diensten werd genoten 292.976.784, n.l. het batig saldo van Hoofdstuk I „Vroegere diensten" ad 294.187.29-4, verminderd met een bedrag van ƒ1.210.51, uitgegeven op de hoofdstukken II en VI (volgn. 178 96.88, volgn. 2895 1.113.63) ter zake van onver werkte of onverbruikte credieten het dienstjaar 1927 be treffende. Buiten beschouwing latende de netto-ontvangsten uit vroegere diensten levert dus de gewone dienst een voor deelig exploitatie-saldo op van 450.221.48 ƒ292.976.784 157.244.694. Het bedrag ad 292.976.784 is derhalve niet slechts kunnen worden behouden, doch bovendien is het mogelijk ook nog uit den dienst 1928 zelf een bedrag aan de in den loop der jaren verkregen overschotten toe te voegen. Omtrent de bestemming van het geheele batige exploitatie saldo ad f 450.221.48 zullen wij Uwe Vergadering bij de begrooting voor 1930 een voorstel doen. Als voornaamste factor, die tot dit resultaat heeft geleid, moet worden genoemd de meerdere winst van de Licht fabrieken. Terwijl deze was geraamd voor de gasfabriek op 211.000.en voor de electriciteitsfabriek op 396.700. kon in de gemeenterekening worden verantwoord eene som van resp. 300.817.52 en 530.649.05 of in totaal 223.766.57 meer. Verdere verschillen tusschen de begrooting en de rekening, die het resultaat gunstig beïnvloeden, zijn de volgende. Wegens ondersteuning van werkloozen behoefde/61.516.96 minder te worden uitgegeven dan geraamd was. Het aandeel der gemeente in de kwade posten betreffende de directe belastingen, waarvoor bij de begrooting was ge rekend op een bedrag van 250.000.vorderde netto een som van 182.932.terwijl verder de opbrengst van ver schillende belastingen de raming te boven ging. Terwijl dus de gewone dienst van 1928 (buiten beschou wing latende ontvangsten uit vroegere diensten) sluit met een exploitatie-saldo van 157.244.694, leverde, om ons tot de twee daarvoor liggende jaren te bepalen de dienst 1926 bij gelijke berekening een exploitatieverlies op van 386.lë6.66, en de dienst 1927 een batig exploitatie-saldo van 48.905.194- Het dienstjaar 1928 is derhalve 543.411.354 gunstiger geweest dan 1926 en 108.339.50 dan 1927, zulks niettegenstaande de rekening 1928, o. a. in verband met gesloten geldleeningen, zwaarder moest worden belast. Dezelfde oorzaken, die tot het gunstige verschil tusschen de begrooting en de rekening 1928 hebben geleid, geven in het algemeen ook de verklaring van het verschil in resul taten van de drie genoemde dienstjaren. Voor een meer gedétailleerde opgave van de verschillen tusschen de rekening en de begrooting, wat betreft den gewonen dienst, verwijzen wij naar het hieronder volgend overzicht, dat hoofdstuksgewijze is samengesteld. Als algemeene opmerking ga nog vooraf, dat het opmaken van de gemeenterekening tengevolge van het verloren gaan der meeste bescheiden bij den brand, voornamelijk van die betreffende de ontvangsten, zeer werd bemoeilijkt. Met vrij groote zekerheid mag b.v. worden aangenomen, dat over 1928 nog recognities en schoolgelden moeten worden ingevorderd, doch waar de kohieren werden vernietigd, is het ten eenenmale onmogelijk dienaangaande thans een bedrag te noemen en is dan ook in de rekening deswege niet een nader te verhalen som vermeld. Haar nog in te vorderen bedragen is en wordt een zoo goed mogelijk onderzoek ingesteld en de ontvangsten, die daaruit voort vloeien, worden uiteraard alsnog in de rekening over 1929 of volgende jaren verantwoord. Omgekeerd zullen wel ontvangsten en uitgaven zijn gedaan, die wegens onbekendheid met aard en bedrag tengevolge van het ontbreken van bescheiden, niet konden worden geboekt. De hiervoor eventueel noodige begrootingsregeling zal op den dienst 1929 plaats hebben, omdat in dat jaar de ramp plaats vond. Hoofdstuk I (Vroegere diensten). Het batig saldo, oorspronkelijk geraamd op 296.552. bedraagt 294.187.294, d.i. dus 2.364.704, nadeeliger. Benige uitgaven, vroegere diensten betreffende, konden niet door overeenkomstige ontvangsten worden gedekt. Hoofdstuk II (Algemeen Beheer). Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 93.876. bedraagt 83.529.514, d.i. dus 10.346.484 gunstiger. Aan onverwerkte credieten moet echter alsnog een bedrag van 9.698.254 op de begrooting voor 1929 worden over gebracht, n.l. 1.698.254 voor het drukken van catalogi op de archiefverzamelingen en 8.000.voor de kosten van het ontwerpen van het uitbreidingsplan. Verschillende uitgaafposten moesten in den loop van het 99 v '4é*S - li-'r.j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 1