188
MAANDAG 30 SEPTEMBER 1929.
hebben gekost uit dien post betalen, omdat de leveranciers
hun geld moeten hebben. Het voorstel van Burgemeester en
Wethouders is zoodanig, dat altijd heel gemakkelijk is te zien
wat er nog zit in die post Stadhuislonds. Aan den eenen kant
zijn geboekt de bedragen, die ten goede gekomen zijn, zooals
de vergoeding van assurantie en de rente van uitgezet kas
geld, en aan den anderen kant de kosten voor tijdelijke voor
zieningen, zooals huren van gebouwen, zoodat het verschil
tusschen die beide posten den stand van het fonds aangeeft.
Dat er, zooals is aangevoerd, verschillende dingen gemaakt
en betaald zijn, welke weg zijn, zoodra er een nieuw stadhuis
zal zijn gebouwd, is juist, maar gesteld dat het nieuwe stad
huis minder kostte dan de vergoeding van de assurantie, dan
zou het volkomen verantwoord zijn om die gelden uit dezen
post te bestrijden en zou er geen enkele reden zijn om ze
uit den gewonen dienst te betalen. Spreker is het met de
heeren van Eek en de Reede eens dat was de ondergrond
van hun redevoeringen dat het nieuwe stadhuis wel meer zal
kosten dan hetgeen van de assurantie is ontvangen, maar op
grond daarvan behoeven geen consequenties te worden ver
bonden aan dit voorstel van Burgemeester en Wethouders
ten aanzien van het geld, dat verloren gaat. Indien het stad
huis minder kostte, zou iedereen de regeling van Burgemeester
en Wethouders goedvinden, maar nu het meer kost dan de
vergoeding van de assurantie-maatschappij, wordt er gezegd:
als men een nieuw stadhuis gaat bouwen, is er een ton weg
en dan moet men betalen, terwijl er geen bezittingen zijn.
Spreker geeft dat toe; Burgemeester en Wethouders hebben
alleen bij deze regeling niet voorgesteld hoe zij daarin willen
trachten te voorzien, maar dat komt nog. Zij hebben gezegd
aan den Raad daaromtrent nader een mededeeling te zullen
doen, maar ook al konden zij dat op dit oogenblik doen,
dan zou het aan het ter tafel liggende voorstel niets veranderen,
want het is een comptabele regeling, welke moet worden ge
troffen; aan den eenen kant ontvangsten en aan den anderen
kant uitgaven. De vraag is echter, of men in de jaren, vooraf
gaande aan 'den bouw van een nieuw stadhuis, uit den
gewonen dienst of op andere zijde aan het Stadhuisfonds nog
iets zal doen ten goede komen. Dat is een heel gezond denk
beeld, maar dat kan pas bij de begrooting 1930 geregeld
worden, want op de begrooting 1929 kan spreker er geen
geld voor vinden. Wel kan de een of andere post verlaagd
worden, maar dat is niet noodig. Door thans voor het voor
stel van Burgemeester en Wethouders te stemmen bindt men
zich niet, omdat de zaak nog in den Raad ter sprake zal
komen. Bij de samenstelling van de begrooting voor 1930
zal het Coïlege zich beraden omtrent het voorstel van de
Commissie van Financiën en dan komt de zaak in den Raad.
Maar dat is niet van invloed op dit besluit en spreker is dan
ook vierkant tegen het voorstel van den heer de Reede. Er
bestaat geen reden om de vaststelling van deze begrooting
aan te houden. Het is wel noodig, dat de zaak zoo spoedig
mogelijk geregeld wordt, omdat Burgemeester en Wethouders
ver over het crediet van ƒ50000.heen zijn en daarom moet
deze comptabele regeling nu in orde gemaakt worden.
De heer de Reede is het met den Wethouder niet eens.
Er is geen reden om zooveel haast te maken om de zaak in
orde te krijgen. De rekening, over 1929, waarin deze uitgaven
zullen voorkomen, zal eerst in Augustus of September 1930
worden afgesloten. Er is óók geen haast bij, omdat de posten
al betaald zijn. Burgemeester en Wethouders hebben eenvoudig
gedaan wat zij niet doen mochten, hetgeen de Raad echter
dankbaar accepteert, omdat het noodzakelijk was. Het legt
dan ook geen gewicht in de schaal of thans of eenige weken
later een beslissing hieromtrent wordt genomen, maar er zijn
nog verschillende dingen te regelen. De Wethouder heeft ge
zegd, dat tegenover het Fonds een zekere schuld staat. Wat
moet nu daarmede gebeuren? De post, waarvoor niet geleend
werd, zal zeker afgeschreven moeten worden op het Fonds,
want wat ervoor aangeschaft werd is verbrand, het gebouw
en de meubels zijn weg. Hoe doet men met den post, waar
voor wel geleend is? Aflossing en rente behooren ten laste
van bet Fonds te komen. Zoo zijn er meer quaestie's. Er is
nog een post van f 10.000.uit den post verbouwing van
f 66.000.Dat verlies is niet geassureerd. Daar mag ook
wel een woordje over gesproken worden. Spreker wil niets
forceereri, maar wenscht, dat Burgemeester en Wethouders
de zaak in haar geheel beschouwen, ook de vroegere posten,
die inwerken op de bedragen, die in verband met den stadhuis
brand zijn ontvangen. De zaak is te technisch om onvoorbereid
hier te worden behandelddeze quaestie moet rustig overwogen
worden en dan kan een uitgebreid voorstel door Burgemeester
en Wethouders ingediend worden. Het is niet juist, dat Burge
meester en Wethouders niet anders kunnen, zij kunnen dat
wel, maar juist daarom te meer komt spreker er toe Burge
meester en Wethouders in overweging te geven zich te be
raden en daarna met een voorstel te komen. Het is niet waar,
dat het College niet een andere regeling kan voorstellen.
Waarom kunnen de kosten, welke gemaakt zijn voor het
bruikbaar maken van gebouwen, zooals een oud ziekenhuis
en particuliere huizen, en die in 4 of 5 jaren waardeloos
worden, niet afzonderlijk op de begrooting worden gebracht?
Men kan daarvan een post maken evenals van de vooruit
betaalde assurantie-gelden.
Spreker zal echter niet te diep op de zaak ingaan, omdat
hij dan te veel op technisch terrein komt, wat hij gerust aan
de ambtenaren van financiën kan overlaten. Hij ziet niet in
welk bezwaar er tegen kan bestaan de zaak in beraad te
nemen en later met een voorstel te komen. Behandeling bij
de begrooting acht hij verkeerd, omdat er dan altijd een
groot aantal voorstellen is te behandelen, waardoor deze zaak
gevaar loopt dan niet tot haar recht te komen. Het is ge-
wenscht een zelfstandige zaak zelfstandig te behandelen.
De heer Goslinga moet bezwaar blijven maken om op het
denkbeeld van den heer de Reede in te gaan. Burgemeester
en Wethouders geven op dit oogenblik geld uit, waarvoor zij
geen mandaat hebben, en zoowel zij als Gedeputeerde Staten
wenschen, dat er voor elke uitgave een begrootingspost is.
Burgemeester en Wethouders stellen bij deze regeling voor
daarvoor te zorgen, omdat een goede gemeentehuishouding
zulks eischt en men anders in overtreding is. Hetgeen de heer
de Reede zegt is belangrijk, maar het staat aanneming van
dit voorstel van Burgemeester en Wethouders niet in den
weg. Het gaat voornamelijk over afschrijving van hetgeen in
den loop van de komende vijf jaren zal verloren gaan en
spreker heeft er geen bezwaar tegen om daarin te voorzien,
maar thans behoeft het niet te worden geregeld; het kan
even goed later onder de oogen worden gezien. Het College
is een paar maanden onvoltallig geweest en het wil deze zaak,
op de stadhuisramp betrekking hebbend, behandelen, als het
voltallig is. Daar is niets tegen en de heer de Reede maakt
zich schuldig aan een formalisme, waaraan niet mag worden
toegegeven.
Spreker ziet geen reden voor aanhouding. De Raad zou
zich zelf een klap in het gezicht geven, want dan zou hij tot
Burgemeester en Wethouders zeggen: geeft maar uit, wij
behoeven het niet goed te keuren! De Raad zegt altijd, dat
Burgemeester en Wethouders gedekt moeten zijn door een
Raadsbesluit, en in die richting gaat het voorstel van Burge
meester en Wethouders.
De heer de Reede zegt, dat de Raad geen genoegen kan
nemen met de nabehandeling van een eenmaal genomen
Raadsbesluit.
De heer Goslinga wijst er op, dat dit Raadsbesluit niet
prejudicieert ten aanzien van de vraag wat men aan het
Stadhuisfonds zal doen ten goede komen.
De heer de Reede kan niet aantoonen, dat eenige mogelijk
heid wordt afgesneden. In de Financiëele Commissie heeft de
heer de Reede dat toegegeven, maar hij heeft eraan toegevoegd,
dat hij er in den Raad nog iets van zou zeggen.
Deze zaak moet financieel geregeld worden. Op het oogen
blik zijn die/176.000.nog niet geheel betaald. Op 28 September
was er 127.000.van betaald. Er moet regelmatig een post
op de begrooting staan, waaruit men kan betalen. Daaraan
houdt het College zich. Deed het dit niet, dan zou de Raad
spoedig zeggendat is geen manier.
De heer de Reede zegt, dat de Wethouder in een kringetje
ronddraait.
De heer Goslinga merkt op, dat hij precies zegt, waarop
het staat. Hij laat zich niet als kwajongen gebruiken.
De heer de Reede zegt, dat uit niets is af te leiden, dat
het in zijn bedoeling ligt den Wethouder als kwajongen te
gebruiken en begrijpt niet, waarom de Wethouder bij tijd en
ontijd den Raad deze verklaring voorhoudt. Nu de zaak echter
zoo loopt, wil spreker een voorstel doen om deze begrootings-
regeling uit te stellen tot na het beraad van Burgemeester
en Wethouders. Spreker is in de Commissie van Financiën
iets minder ver gegaan, maar is in dezelfde lijn gebleven en
heden gaat hij iets verder met zijn gedachten dan gisteren,
hetgeen niemand spreker wel kwalijk zal nemen. De Wet
houder behoeft dus daarover niet kwaad te worden. Indien
hij zegt, dat de Raad zichzelf een klap in het gezicht geeft,
dan keert hij de zaak om. Als de Raad zich oneens verklaart
met een eenmaal genomen besluit, geeft hij zichzelf een klap
in het gezicht, niet als hij een besluit voorkomt.
De heer Wilmer merkt op, dat de heer de Reede aan
vankelijk zeide geen voorstel te zullen doen, maar eenvoudig
Burgemeester en Wethouders een gedachte in overweging
zou geven. Daaruit volgt, dat, als Burgemeester en Wet
houders die gedachte niet overnamen, de zaak van de baan