160 MAANDAG 5 AUGUSTUS 1929. De heer Kooistra zegt, dat hem geen antwoord is gegeven op zijn vraag. Deze ambtenaar is aangesteld in de oude H. B. S., waar hij de kachels had te stokenhij is overgegaan naar de nieuwe H. B. S. en toen is hem, naar spreker vernam, niet bij wijze van instructie het stoken van de centrale verwar ming opgelegd. Spreker wil weten, of dat juist is. De Voorzitter zegt, dat hem was opgedragen het stoken. Dat stoken omvatte in de oude school misschien 30 kachels, maar in de nieuwe H. B. S. was het één kachel, al was die veel grooter. Men had in die nieuwe school even goed gewone kachels kunnen hebben. De heer Splinter doet opmerken, dat het stoken van een centrale verwarming veel eenvoudiger is dan het stoken van een groot aantal kachels. Maar bovendien, als de redeneering van den heer Kooistra opging, zou men, als in een gemeente school centrale verwarming werd aangelegd, het stoken daarvan nooit aan den concierge kunnen opdragen. De heer Kooistra zegt, dat de man is afgekeurd voor het werk, dat hij moest doen, toen die hulpstoker wegging. De heer Splinter antwoordt, dat de man is afgekeurd wegens ongeschiktheid voor den dienst. De Voorzitter zegt, dat men het geval aldus moet stellen. Gesteld, dat de Gemeentesecretaris blind wordt, dan zullen Burgemeester en Wethouders, omdat men aan een blinden Secretaris niets heeft, tenslotte tot hem moeten zeggen Secretaris, laat u keuren, het spijt ons, het is ongelukkig, maar gij kunt de stukken niet meer lezen. Spreker verklaart de interpellatie voor gesloten. XXII. Motie van den heer Groeneveld, in zake het verleenen van toegang tot de terreinen van »de Leidsche Hout" aan de leden van den Gemeenteraad. (Zie Ing. St. No. 113). De heer Groeneveld zegt de volgende motie te hebben ingediend: »De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders het noodige te doen, teneinde aan de leden van den Gemeente raad recht van toegang te verleenen tot de terreinen van »De Leidsche Hout". De aanleiding daartoe is geweest, dat hij eenige vergade ringen tevoren op zijn vraag, of de Raadsleden toegang hadden tot de terreinen van den Leidschen Hout, van den Voorzitter zeer ondubbelzinnig een ontkennend antwoord heelt ontvan gen. Waar de zaken betreffende den Leidschen Hout meermalen in den Raad zijn geweest en er nog meermalen zullen komen, lijkt het spreker noodzakelijk, dat de Raadsleden de gelegenheid krijgen eens te gaan zien wat er met den Leidschen Hout aan de hand is. Hij acht dat van zelf sprekend. Het lijkt spreker verkeerd, dat de Raadsleden geen toegang hebben tot den Leidschen Hout, omdat zij dan niet met kennis van zaken hier voorstellen, den Leidschen Hout betreffende, kunnen beoordeelen. Het kan spreker niet veel schelen of deze motie aangenomen of verworpen wordt. Wordt zij aangenomen, dan krijgt spreker zijn zin en wordt zij verworpen, dan kan spreker eens uitmaken, hoeveel zelfrespect de leden van den Raad hebben; bovendien staat dan vast, dat de Raadsleden geen toegang hebben tot deze terreinen. Spreker heeft al eens de ervaring gehad, dat sommige Raads leden in dergelijke gevallen wel werden toegelaten, maar dat andere werden geweerd. Bij verwerping staat dus uitdrukkelijk vast, dat Raadsleden geen recht van toegang hebben en dat, als zij wel worden toegelaten, dit steunt op gunst en wille keur. Spreker zal dus nauwkeurig nota nemen van de stemmen. De heer van der Reijden zou wel met de motie van den heer Groeneveld mee kunnen gaan, wanneer hij wist, dat 2/3 van de Raadsleden dit wenschte en niet één lid. De Voorzitter begrijpt niet goed, dat de heer Groeneveld deze motie heeft ingediend, want hij kon beter weten. Wanneer deze motie aangenomen wordt, heeft de Raad zeer pertinent nog geen toegang, want noch Burgemeester en Wethouders, noch de Raad hebben daarover iets te zeggen; het verleenen van toegang tot »De Leidsche Hout" berust bij het bestuur van de stichting. Spreker moet ook overigens aanneming van deze motie ontraden, want het College kan er zich niet mede belasten om deze boodschap van den heer Groeneveld aan liet bestuur over te brengen, die hij zelf heel goed kan overbrengen. Indertijd, toen het bestuur den Raadsleden vroeg, of zij het bestuur het genoegen wilden doen om eens te komen kijken, heeft de heer Groeneveld daarop met eenige bitterheid en niet heel veel hartelijkheid geantwoord, dat hij toen niet kon; op zijn vraag, of hij toegang had, antwoordde spreker toen van niet en dat hij dien aan het bestuur kon vragen. Spreker zeide toen ook nog, dat hij de heeren, die toen niet konden, gaarne op Zaterdag in de gelegenheid zou stellen om »De Leidsche Hout" te zien; spreker denkt, dat het bestuur er niet het minste bezwaar tegen heeft om den heer Groeneveld »De Leidsche Hout" te laten zien, maar het zal er wel bezwaar tegen hebben om iedereen toe te laten. Nu zegt de heer Groeneveld, dat de Raadsleden niet iedereen zijn, maar de heer Kooistra heeft dezen middag nog gezegd, dat de Raads leden heel gewone menschen zijn. De heer Groeneveld zegt, dat de Voorzitter zich er heel handig van afmaakt door te zeggen, dat bij aanneming van deze motie de Raadsleden nog geen recht van toegang hebben. In de motie staat ook uitdrukkelijk, dat de Raad aan Bur gemeester en Wethouders verzoekt het noodige te doen om den Raadsleden toegang te verleenen tot den Leidschen Hout. Het bestuur bestaat voor de meerderheid uit het College van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter kan wel probeeren met een dergelijk handig heidje aan de motie te ontkomen, maar in de practijk gaat dat niet. Spreker zou wel eens willen zien, of, als de Raad deze motie aannam, Burgemeester en Wethouders, die de meerderheid van het bestuur van den Leidschen Hout vormen, zoo brutaal zouden zijn haar niet uit te voeren. De Voorzitter zeide, dat het bestuur van den Leidschen Hout niet iedereen kan toelaten, maar de Raadsleden zijn in deze niet iedereen. De Raadsleden zijn de menschen, die voorstel len betreffende den Leidschen Hout te beoordeelen krijgen. Zij zijn er meer bij betrokken dan anderen en juist daarom moeten zij recht van toegang hebben tot de terreinen, opdat zij kunnen nagaan wat er in den Leidschen Hout aan de hand is. Zij komen anders, wanneer er voorstellen betreffende den Leidschen Hout in den Raad worden behandeld, onbeslagen ten ijs. Spreker wil in elk geval een uitspraak van den Raad hebben, hetzij in den eenen, hetzij in den anderen zin. De heer Wilbrink zou niet gaarne de argumenten van den heer Groeneveld onderschrijven, waar deze onnoodig scherpe woorden heeft gebruikt. Hij heeft het zijn medeleden ook niet gemakkelijk gemaakt om hun stem aan zijn motie te geven, b.v. door te zeggen, dat hij wel eens wilde zien welke de zelfstandigheid van de Raadsleden was. Indien spreker niet reeds bij zijn komst ter vergadering voor de motie was geweest, zou de heer Groeneveld hem zeker niet hebben bekeerd. Spreker is het met den heer Groeneveld eens, dat, waar de gemeente den grond voor den Leidschen Hout heeft afge staan, reeds meerdere offers heeft gebracht en nog meer dere offers zal moeten brengenhet verlangen, dat de Raadsleden vrijen toegang tot de terreinen van den Leidschen Hout zullen hebben, m. a. w. dat zij voor het bezoeken van die terreinen geen kaart noodig hebben, geenszins overdreven is. Indien er gelden moesten worden gevoteerd voor den Leidschen Hout en spreker moest dan op een kaart de terreinen gaan bekijken, dan zou hij daarvoor bedanken. Hij kan niet inzien welk bezwaar het bestuur van den Leidschen Hout kan hebben om den Raadsleden de gelegenheid te bieden zich van den stand der werkzaamheden op de hoogte te stellen. Niettegenstaande de hem niet sympathieke verdediging van den heer Groeneveld zal spreker zijn stem aan diens motie geven. De heer Goslinga zegt, dat dezelfde toestand ten opzichte van de gemeentelijke bedrijven bestaat. De Raadsleden hebben niet het recht de terreinen van het electrisch bedrijf en van de gasfabriek ten allen tijde te bezoeken, maar de praktijk is, dat zij, als zij iets willen zien, zich tot den Directeur wenden en, indien deze hun den toegang weigert, zich beroepen op Burgemeester en Wethouders. Waarom kan een Raadslid, vraagt spreker, niet hetzelfde doen wat elk lid van het College doet, n.l. zich wenden tot den Directeur, den heer van Nes? Wanneer een Raadslid toegang vraagt, zal hem die niet worden geweigerd. Men vraagt spreker, of de heer van Nes er altijd is. Indien hij er niet is, is er altijd een plaatsvervanger. Dat doet de Burgemeester en dat doet iedereen. Waarom kan een Raadslid dat niet doen? Spreker gelooft niet, dat het bestuur er bezwaar tegen heeft om een Raadslid den Hout te laten zien. Spreker heeft zelf den heer van Nes hooren zeggen tegen den heer de Reede, die wat vroeger weg moest wegens een vergadering van een stembureau, dat hij nog eens op een anderen tijd moest komen. De heer Groeneveld moet eens zeggen, welke Raadsleden in »De Leidsche Hout" geweigerd zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 22