MAANDAG 5 AUGUSTUS 1929.
159
De Directeur schreef naar aanleiding daarvan aan Burge
meester en Wethouders:
»Mijn stukje is hedenavond in het Leidsch Dagblad
geplaatst.
Tot mijn spijt is het erg besnoeid.
Daardoor komt niet uit:
le. dat de vergadering besloten was;
2e. dat de verslaggever daar aanwezig was zonder door mij
te zijn uitgenoodigd;
3o. dat de verslaggever grif toegegeven heeft, dat hij scherpe
kanten aan het bericht gegeven heeft, die in mijn rede niet
voorkwamen.
Daardoor gaat tot mijn groote spijt veel van de bedoeling
van mijn stukje verloren."
Naar aanleiding van hetgeen sub 2e staat spijt het spreker
alleen, dat de Directeur niet wat krachtiger is opgetreden,
de vergadering niet voor gesloten heeft verklaard en den
heer Sijtsma niet de deur gewezen heeft.
Spreker zal dit optreden van den heer Sijtsma niet trachten
nader te kwalificeeren, maar hij wil toch dit zeggen, dat, als
de heer Sijtsma ambtenaar was, hij niet zou aarzelen hem
te straffen met een berisping, al is hij ook niet strafbaar
volgens de strafwet.
De heer Sijtsma is niet naar die vergadering gegaan om
op- of aanmerkingen op Burgemeester en Wethouders te
maken, zooals op gezag van den Directeur blijkbaar de
Wethouder insinueert, maar hem is om een verslag ge
vraagd; spreker weet niet of de Directeur dat gedaan heeft,
hij weet wel, dat hij ook door dezen vriendelijk werd ont
vangen. Wanneer spreker er niet bij had mogen zijn, had
het den Directeur maar één woord behoeven te kosten en hij
was weggegaan. Hij heeft de bijeenkomst bijgewoond als ver
slaggever. De meening van den Wethouder over den concierge
wordt niet gedeeld door de leeraren, een oud-leeraar en de
Directeur; de Directeur n.l. heeft den heer van Vliet zeer
waardeerend toegesproken en o.m. gezegd, dat hij zijn werk
zoo bijzonder goed vervulde en voor hem en voor zijn voor
ganger en ook voor de leeraren een vraagbaak en voor de
leerlingen een vriend is geweest; daarop zeide de Directeur,
dat het hem speet en dat is door spreker nauwkeurig
weergegeven, al is het niet zoo uitvoerig als het werd gezegd,
dat Burgemeester en Wethouders, om enkele luttele honder
den guldens te besparen, gemeend hebben, hem ook het werk
van stoker op te dragen, waardoor hij genoodzaakt was te
bedanken. De Directeur heeft op dit verslag van spreker later
evenwel aanmerking gemaakt en een andere lezing gegeven.
De redactie van het Leidsch Dagblad kon terecht geen ver
schil constateeren. Sprekers weergave was absoluut juist.
Nu zegt de Wethouder, dat de concierge wist, dat hij dat
werk ook doen moest. Maar dan had het College onmiddellijk
moeten zeggen: die hulp krijg je niet; men heeft evenwel
eenige jaren naast hem gezet een stoker, dien men eindelijk
uit zuinigheidsoverwegingen heeft afgeschaft. Spreker vindt
zuinigheid heel goed, maar die moet de wijsheid en vooral
de rechtvaardigheid niet bedriegen. Een half jaar lang heeft
van Vliet geprobeerd, of hij het kon doen, maar toen heeft
hij zich moeten laten afkeuren. Men heeft een goed ambtenaar,
die zijn plicht uitstekend deed, die gewaardeerd werd door
leeraren en leerlingen, genoodzaakt voor de laatste jaren,
welke hij nog in dienst kon zijn, ontslag aan te vragen,
omdat men niet langer wilde, dat hij iemand naast zich had.
Men had de billijkheid in acht moeten nemen en zeggen:
dien goeden ambtenaar moeten wij houden zoolang als wij
kunnen en wij moeten niet hem ontslag laten nemen voor die
enkele honderden guldens, zooals de heer Schalkwijk terecht
zeide. Iedereen zal moeten erkennen, dat dit door Burgemeester
en Wethouders verkeerd gezien is en dat hier de zuinigheid
te ver is gedreven. Spreker meent, dat de heer van Vliet
onrechtvaardig is behandeld. Het betoog van den Wethouder
heeft hem niet van het tegendeel overtuigd.
Wat het tweede punt betreft, n.l. de woning van den
claviger van het Gymnasium, spreker heeft toevallig zijn
werkkring brengt dat mee met anderen die woning gezien.
Zij is ongeschikt voor dat gezin, want zij bestaat uit een
geïmproviseerde keuken, een huiskamer en één slaapkamer,
waar de concierge met vrouw en kinderen moet slapen. Dat
is vele jaren al zoo; nu de kinderen grooter worden, wordt
die toestand onhoudbaar. Herhaalde malen is er dan ook een
onderzoek naar ingesteld, telkens zou er verandering worden
aangebracht, maar het gebeurde niet. Alles kon, maar dat
niet! Als Burgemeester en Wethouders erkennen, dat die
woning niet in orde is, waarom hebben zij de zaak dan zoo
lang sleepend gehouden?
De heer Splinter voegt spreker toe, dat Burgemeester en
Wethouders er reeds lang mede bezig zijn. Spreker was dus
goed ingelicht. Het is dan wel heel eigenaardig, dat de ver
betering totdusverre niet heeft plaats gehad.
Spreker herhaalt, dat een w-oning, zooals hij die heeft ge-
geschetst, niet een woning is, welke een gemeentebestuur aan
een concierge met een gezin met kinderen, van welke inrichting
ook, mag geven.
Spreker hoort daar roepen, dat hij den man met deze op
merkingen geen dienst doet, maar hij kan zich niet voor
stellen, dat Burgemeester en Wethouders rancune-maatregelen
zullen nemen op den beambte, omdat spreker de zaak hier
bespreekt. Zooiets durft hij niet van Burgemeester en Wet
houders denken. Gaarne zal hij de toezegging van Burge
meester en Wethouders hebben, dat de bekwame spoed,
waarvan de Wethouder sprak, ook werkelijk bekwame spoed
zal zijn en binnen zeer kort deze concierge een behoorlijke
woning hebben zal.
De heer Splinter zegt, dat reeds lang vóór dat de heer
Sijtsma deze zaak van den concierge heeft vernomen, Burge
meester en Wethouders er mede bezig waren. Volgens den
heer Sijtsma, bestaat, wat de woning betreft, de tegenwoor
dige toestand misschien reeds 30 jaren, maar de tegen
woordige titularis is nog eerst veel korter als zoodanig in
dienst. Ten onrechte wordt overigens de gedachte gewekt,
alsof Burgemeester^en Wethouders er niets aan hebben gedaan.
Wat den concierge van Vliet aangaat, deze zou volgens
den heer Sijtsma onrechtvaardig zijn behandeld. Dit is een
uitdrukking, welke den heer Sijtsma absoluut niet past. Bij
het afscheid van den heer van Vliet is gezegd, dat deze een
goed ambtenaar is geweest en dat men hem noode zag gaan
spreker wil hieraan niets afdoen, maar wil er dan toch op
wijzen, dat, toen er nog gestookt werd door een stoker en Bur
gemeester en Wethouders niet wisten, dat er naast den con
cierge ook nog een stoker werkzaam was, de heer van Vliet
reeds te voren keuring had aangevraagd om weg te gaan
uit den dienst. Hierop mag nog wel even de nadruk gelegd
worden. De heer van Vliet heeft enkele jaren geleden reeds
keuring gevraagd, toen hij voor het stoken van de centrale
verwarming nog voldoende hulp had. Het afnemen van die
hulp was dus niet de reden, waarom hij uit den dienst is
gegaan. Overigens is dit afnemen volkomen verdedigbaar.
Het stoken van de kachels behoort tot de normale taak van
een concierge. Een concierge moet deze normale taak volledig
kunnen vervullen. Toen spreker dus zag, dat hij dit niet
deed en dat dit 650.extra kostte, heeft spreker gezegd
dat is de taak van den concierge en daarom moet dat werk
aan hem opgedragen worden; extra-hulp daarvoor kan niet
langer te zijner beschikking worden gesteld. Ook in het oude
gebouw, waar geen centrale verwarming was en het stoken
van al die kachels dus nog veel bezwaarlijker was, behoorde
dit tot de taak van den concierge. Het stoken behoort ook
tot de normale taak van de concierges der andere schoolge
bouwen.
De heer Kooistra zegt, dat, volgens den Wethouder, van
Vliet een tijdelijke hulp had gekregen bij den overgang van
de oude naar de nieuwe H. B. S.later is die hulp wegge
gaan en moest hij keuring aanvragen. Toen van Vliet op de
oude H. B. S. werd aangesteld, was hem toen reeds opge
dragen het stoken der centrale verwarming en is dat in een
bepaling van zijn aanstelling vastgelegd? Indien dat niet het
geval is, kan men dan iemand zoodanig het vuur aan de
schenen leggen, dat hij ontslag moet nemen, doordat hij keuring
moet aanvragen en afgekeurd wordt? Het maakt een groot
verschil voor spreker, of iemand als concierge alleen kolen-
kachels moet stoken of later naar een andere inrichting wordt
overgeplaatst, waar hij de centrale verwarming moet onder
houden. Burgemeester en Wethouders bleken dit ook wel in
te zien, want waarom hebben zij hem anders een assistent
gegeven, die later werd ingetrokken, en als gevolg afkeuring
en ontslag?
De heer Splinter zegt, dat de heer van Vliet op de oude
H. B. S. volgens zijn instructie alle kachels moest stoken; toen
is hij overgeplaatst naar de nieuwe H. B. S. en daar heeft
hij hulp gehad om hem dat stoken te leeren en ook omdat
het bij de verhuizing nog al druk was, zoodat hij geen ge
legenheid had om te stoken. Die zaak is evenwel langzaam
uitgegroeid; eerst kwam die assistent in de morgenuren,
later in de middaguren en tenslotte ook nog eens des avonds.
Vóórdat hem echter het stoken van de centrale verwarming
werd opgedragen, vroeg hij zelf keuring aan, omdat hij weg
wilde; hij is toen evenwel niet afgekeurd. Zijn aanvrage om
keuring stond dus met het afnemen van de hulp voor het
stoken van de centrale verwarming niet in verband.
Na dien tijd hebben Burgemeester en Wethouders gezegd,
dat de centrale verwarming door den concierge moest worden
gestookt. Daarover is in den Raad toen heel wat gesproken,
maar de Raad heeft zich tenslotte bij het voorstel neergelegd.
Nadat de heer van Vliet een half jaar deze werkzaamheden
had gedaan, heeft hij zelf nogmaals keuring aangevraagd,
met de bedoeling den gemeentedienst te verlaten.