148 MAANDAG 5 AUGUSTUS 1929. gehad als door den Voorzitter zijn te berde gebracht en zijn gelegen in de consequenties van het amendement. Bij nadere overweging zijn die bezwaren voor spreker veel lichter geworden. De functionarissen, over wier bezoldiging thans gesproken wordt, zijn zeer moeilijk met andere functionarissen in deze gemeente te vergelijken en kunnen tot op zekere hoogte ook los van het politiecorps worden beschouwd. Natuurlijk moet er geen te groote afstand zijn tusschen de salarissen van een agent eerste klasse en een brigadier, en moet de afstand tusschen de salarissen van een hoofdagent en eeninspecteur of adjunct-inspecteur niet te klein zijn. De Voorzitter heeft wel betoogd, dat de strekking van het voorstel van Burgemeester en Wethouders is een onbillijk heid uit de bestaande salarisregeling weg te nemen, maar toch gaat het in dat voorstel ook om de waardeering van het salaris zelf. Als men de taak en de verantwoordelijkheid van de hoofd agenten en brigadiers op zichzelf beschouwt, kan men het voorstel van den heer Heemskerk wel aanvaarden, omdat daarin een juiste waardeering van die taak en verantwoorde lijkheid tot uitdrukking komt. Er zijn geen consequenties aan verbonden, die men op het oogenblik niet zou kunnen overzien. De heer Wilbrink vindt het buitengewoon naïef van den heer Wilmer, dat deze van de aanneming van het amendement- Heemskerk geen gevolgen vreest voor de overige ambtenaren of beambten, omdat de hoofdagenten een op zichzelf staande groep zouden vormen, waardoor men hen heel moeilijk met andere gemeente-ambtenaren zou kunnen vergelijken en hun wel een gedeeltelijke salarisverhooging zou kunnen geven. Men kan volgens spreker altijd wel tusschen hun werk zaamheden en die van andere gemeente-ambtenaren een ver gelijking treffen. Spreker had van den heer Wilmer niet verwacht, dat hij zou zeggen: geef een bepaalde groep salarisverhooging; die heeft geen invloed op andere ambtenaren; die kunnen zich er niet op beroepen. Spreker vindt dat een buitengewoon zwak argument, wanneer straks verzoeken van andere ambtenarengroepen inkomen. De heer de Reede heeft dezelfde bezwaren als de heer Wilbrink. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders dient eenvoudig om een foutje in de salarisregeling weg te nemen, zooals dat bij het Rijk genoemd wordt, om plooien glad te strijken. De heer Heemskerk zegt, dat die plooien ook wel eens dun genomen worden. De heer de Reede zegt, dat dat mogelijk is, maar dat kan hij op het oogenblik niet overzien, en daarom acht spreker het eigenlijk buiten de orde om een afzonderlijke salaris verhooging voor de hoofdagenten in te dienen. Misschien is die niet eens voldoende, maar het is toch volkomen logisch om even te wachten tot de algemeene salarisherziening, die betrekking heeft op alle ambtenarengroepen en de bezoldi ging van alle ambtenaren in onderling verband zal bezien. Door daarop vooruit te loopen, vertroebelt men bij voorbaat de zaak reeds en zit men straks wellicht voor consequenties, die men niet aan wil. Spreker zal dus, zonder vooruit te loopen op die algemeene salarisherziening, tegen het amen dement van den heer Heemskerk stemmen, omdat hij met een oordeel over die zaak zal wachten tot de algemeene salarisherziening. De heer Heemskerk zegt, dat de Raad dezen middag aan genomen heeft een voorstel om een commissie ad hoe samen te stellen ten einde na te gaan of salaiisherziening noodig is en niemand zal denken, dat die commissie binnen jaar zelfs maar voorstellen bij den Raad daarover zal indienen. Eerst wordt die zaak behandeld in de commissie ad hoe, dan in het georganiseerd overleg, dan bij den Raadde geheele Raad weet wel, hoe lang dat zal duren. Bovendien zijn deze voorstellen in October 1927 bij het georganiseerd overleg bij de politie behandeld en een kleine 2 jaar later worden zij pas in den Raad behandeld. Rekent men nu, dat die alge meene salarisherziening ook over 2 jaren aan de orde komt, dan blijven de menschen 4 jaren met een te laag salaris zitten. Aan een algemeene salarisherziening binnen korten tijd gelooft spreker niet en de meeste Raadsleden zullen dat ook niet gelooven. De Voorzitter is niet overtuigd, dat het zoo lang zal duren, vóórdat die algemeene salarisherziening aan de orde zal komen. Verder geeft aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders een aanzienlijke salarisverhooging aan deze agenten. Indien evenwel de heer Heemskerk op zijn voorstel staat, is het dan niet beter het aan Burgemeester en Wet houders te geven om praeadvies, om het te stellen in handen van de commissie betreffende de salarisherziening? Dan kan het in dat verband bezien worden en dan kan de heer Heems kerk voorloopig genoegen nemen met de nu gegeven ver hooging. Spreker zou de bewering van den heer Wilmer, dat deze personen een taak verrichten, die geheel op zichzelf staat, dadelijk willen tegenspreken. Indien men hun op grond daarvan een salarisverhooging geelt, zullen daaraan zeer zeker consequenties zijn verbonden, want met bijna mathematische zekerheid durft spreker voorspellen, dat dan t ok de inspec teurs, die boven de hoofdagenten zijn geplaatst, een salaris verhooging zullen vragen. De heer Vallentgoed stelt de vraag, wanneer het prae advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van 17 Juni 1928, waarin afschaffing van het klassenstelsel wordt gevraagd, door den Raad kan worden tegemoet gezien. De Voorzitter antwoordt, dat dit adres reeds bij de be grooting is afgedaan. Er is toen besloten het niet te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om prae-advies. Spreker heeft deze zaak opzettelijk in de stukken nagegaan. De heer Baart komt terug op de opmerking van den heer de Reede, dat men de salarisschalen niet te hoog moet maken. Er zijn echter leden, die meenen, dat de verbetering, die Burgemeester en Wethouders door middel van hun voorstel in de bestaande wanverhouding willen brengen, niet ver genoeg gaat. Daarbij adviseeren Burgemeester en Wethou ders om met een verder gaande verbetering te wachten tot de algemeene salarisherziening van het gemeentepersoneel aan de orde komt. Voor dit laatste zou iets te zeggen zijn, indien spreker niet uit ervaring wist, dat op dit gebied zeer langzaam wordt gewerkt. Men moet het spreker dan ook ten goede houden, wanneer hij dat advies niet ernstig kan nemen en er een poging in ziet om deze zaak op de lange baan te schuiven, teneinde ten slotte te bereiken, wat door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld. Nu is door den Voorzitter gezegd, dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheden, waarin Leiden verkeert en dat men, indien men zich spiegelde aan andere plaatsen, dingen zou moeten doen, die Leiden niet zou kunnen dragen, maar wanneer men ziet, dat reeds 2 jaren geleden gewezen werd op de slechte salarieering hier en dat nu pas naar aan leiding daarvan dit voorstel is ingediend, dan was er alle aanleiding geweest voor verdere stappen om dien achter stand in te halen. Spreker kan zich indenken, dat Burge meester en Wethouders aan dit voorstel geen terugwer kende kracht willen geven, maar men mag toch verwachten, dat, wanneer zelfs Burgemeester en Wethouders er van door drongen zijn, dat de salarisschaal niet goed is, een voorstel zou worden ingediend, dat voor de meeste lederi aannemelijk is. Spreker heeft helaas vernomen, dat er leden zijn, die slechts voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders zijn, maar aan den anderen kant wil de heer Heemskerk door middel van een amendement een tusscheriweg bewan delen tusschen het voorstel van Burgemeester en Wethou ders en het ten slotte door de organisaties ingenomen standpunt. Spreker staat nog altijd op het standpunt, dat het door den heer Vallentgoed ingediende amendement het meest juiste is. Men is bezig de salarissen te herzien. De heer Wilbrink zegt, dat de heer Baart dus geven wil wat men vraagt. De heer Baart zegt, dat het de vraag is, of men te veel vraagt. Men kan niet zeggen, dat de organisaties overvraagd hebben, wanneer men vergelijkt, wat in andere plaatsen voor dezelfde diensten wordt betaald. Nu kan men wel zeggen, dat men met andere plaatsen niets te maken heeft, maar van den kant van den heer Wilbrink wordt altijd met gege vens van andere plaatsen gewerkt; wanneer dat noodig is, doet ieder dat op zijn tijd; wanneer spreker er den tijdvoor heeft, zal hij dat eens uit de stukken aantoonen. Wat in andereplaatsen gebeurt is voor Leiden dikwijls een richtsnoer; ook de commissie ad hoe zal werken aan de hand van ge gevens en cijfers uit andere plaatsen. Spreker hoopt, dat in den Raad een groote meerderheid gevonden zal worden voor het redelijke, dat door de organisaties is gevraagd. Spreker durft er voor instaan, dat de loonen, die gevraagd worden, niet onredelijk zijn en niet te hoog in verband met de diensten, die door dri menschen worden verricht. De heer Spendel zegt, dat de interruptie van den heer Wilbrink: dus geven wat zij vragen, zijn moed heeft doen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 10