MAANDAG zijn geweest: op een extra verhoogd tooneel waren 12 meisjes met heel korte rokjes opgesteld. Door verschillende personen zijn verschillende partijen uitgebeeld om te laten zien, dat de anti-revolutionnaire partij de beste was. Spreker keurt het vertoonen van zoo'n revue op zichzelf niet af, maar het gaat er om, dat de anti-revolutionnaire partij in Rotterdam daarmede voor de verkiezingen een formeele tooneelvoorstelling heeft georganiseerd, waarbij zelfs wijlen de heeren Talma en Lobman en ook de heer Dr. de Visser ten tooneele zijn verschenen. De heer van Es heeft betoogd, dat datgene er komt, waartoe aandrang bestaat. En dat zegt hij in het museum de Lakenhal! Wanneer er hier dus aan een museum behoefte was, zou er een komen; maar wanneer de gemeente er met voor gezorgd had, zou er geen museum gekomen zijn. De heer Goslinga zegt nu: het legaat voor de uitbreiding dan? Maar dat kost de gemeente ook geld. Spreker heeft indertijd van een anti-revolutionnair raadslid gehoord, dat we dat legaat met een zuurzoet gezicht accepteeren moesten. Het legaat was wel mooi, maar het kost de gemeente voortdurend geld. De gemeente verkreeg daardoor wel een grooter museum, maar onderhoud en exploitatie is voor rekening der gemeente. Het zou niet moeilijk zijn tientallen dingen op te noemen, die zeer noodzakelijk zijn, maar die er niet zouden zijn, wanneer zij niet door de Overheid werden bekostigd. Men moet de kerken en de christelijke H. B. S. door den heer van Es genoemd, niet op dezelfde lijn stellen met den schouwburg; daartusschen bestaat wel eenig verschil. Een beginsel van de partij van den heer van Es is: predikt het Evangelie aan alle creaturen en dus moet zijn partij zorgen, dat er kerken en scholen zijn, maar in welk programma van welke partij staat de verplichting om voor een schouwburg te zorgen; sprekers partij gevoelt zich absoluut niet verplicht vooreen schouwburg in Leiden te zorgendat eischt haar beginsel niet. Op particulieren rust niet de plicht om voor een schouw burg te zorgen en wanneer de gemeente dit subsidie niet geeft, zal de schouwburg gesloten worden, want het bestuur heeft er geen enkel belang bij, ook niet voortkomende uit zijn beginselen, om hem geopend te houden. De heer Romijn was den vorigen keer vóór dit subsidie en hij was verheugd, dat het een subsidie ineens was, want aan een periodiek subsidie was het gevaar van gemeentelijke mede zeggenschap in het schouwburgbestuur verbonden daar was hij tegen. Spreker acht dit een vreemd standpunt. De heer Romijn zegt eerst met nadruk, dat men hier te doen heeft met een gemeentebelang, maar aan den anderen kant moet het gemeentebestuur zich daarbuiten houden. Voorzoover spreker bekend, is er maar één lichaam aangewezen om het gemeentebelang te verzorgen en het is toch heel vreemd, wanneer men zegt blij te zijn, dat de Raad zich niet met dat gemeentebelang zal bemoeien. Het is spreker onduidelijk, waarom de heer Romijn Raadslid is geworden, indien hij, wanneer er gemeentebelangen aan de orde zijn, zegt: nu zijn de Raad en ik overbodig. De heer Romijn. Er is toch wel verschil tusschen een schouwburg en het vertoonen van stukken! De heer Groeneveld herinnert er aan, dat de heer Romijn heeft gezegdhet hebben van een schouwburg is een ge meentebelang. De heer Romijn. U hebt het over het vertoonen van stukken. De heer Groeneveld zegt het gehad te hebben over de zakelijke exploitatie, die hij verkeerd acht, aangezien bij uit voeringen de beste plaatsen niet, en de slechtste plaatsen dicht bezet zijn. Met den heer Spendel zou spreker dan ook een andere exploitatie wenschen, waarbij men de oplossing van de moeilijkheid niet zoozeer behoeft te zoeken in een prijsverlaging, maar wel in het opschuiven van de rangen. Spreker zelf gaat weinig naar den schouwburg, want hij vindt de goedkoopere plaatsen te slecht en de betere plaatsen te duur. Anderen deelen dit oordeel en daardoor wordt de exploitatie gedrukt. Spreker hoopt dan ook, dat dit debat tot gevolg zal hebben, dat de heer Spendel de mol ie van den heer Sijtsma betreffende de medezeggenschap van de gemeente in de zakelijke exploitatie (in de opvoering der stukken zou spreker gevaarlijk achten) zal ondersteunen. De heer Romijn vindt het verkeerd, dat de gemeente zich met den schouwburg bemoeit, maar de aanleiding tot dit agendapunt is juist de bemoeienis van de gemeente met den schouwburg. Jaren lang heeft het bestuur den gevaarlijken toestand laten voortbestaan, tot het hoofd van de brandweer, die toch is een deel van het gemeentebestuur, daartegen bezwaar heeft gemaakt. De heer Romijn heeft niet tegengesproken, dat er gevaar bestond en daarmede heeft hij erkend, dat het bestuur 15 JULI 1929. 123 er niets tegen gedaan heeft, waarom hij nu het zou moeten toejuichen, dat de gemeente er zich mee bemoeit. Spreker heeft aangedrongen op contact tusschen de gemeente en het schouwburgbestuur en in antwoord daarop heeft de Burgemeester gezegd, dat hij recht van toegang had tot alle bestuursvergaderingen. Spreker acht dat niet voldoende. Hoogstwaarschijnlijk zal de Burgemeester van zijn recht zelden of nooit gebruik maken. Het beteekent vooral niet veel, omdat de Burgemeester in dit opzicht geen verplichtingen heeft tegenover het gemeen tebestuur en het schouwburgbestuur het recht op een ge geven oogenblik weer kan intrekken. Als de Burgemeester er nooit naar toegaat, kan de Raad hem dat niet verwijten, maar wanneer iemand benoemd wordt om daarin de gemeente te vertegenwoordigen, heeft hij den plicht om aanwezig te zijn, behoudens natuurlijk bij dringende redenen van verzuim; anders zou de Raad hem op zijn vingers tikken; het zou niet de eerste keer zijn, dat in den Raad aanmerking gemaakt werd op een lid, dat weinig in commissievergaderingen verschijnt. Het nu bestaande contact is een formaliteit zonder meer, waaraan men niets heeft; spreker gevoelt veel voor een anderen vorm, zooals door den heer Sijtsma wordt voorgesteld. De heer Wilmer heeft den vorigen keer voorgesteld dit voorstel uit te stellen, omdat sprekers stem afhangt van de vraag, of deze extra-uitgave voor een vernieuwing van den schouwburg al dan niet uit de gewone exploitatie van den schouwburg kon betaald worden. Deze uitgave ineens is geoorloofd, indien het bedrag niet gevonden kon worden uit de gewone exploitatie. Spreker heeft den vorigen keer niet gezegd, dat hij het jammer vond, dat de zaak principieel beschouwd werd, maar dat er principiëele bezwaren tegen werden ingebracht, omdat die dan ook weerlegd moesten worden. Spreker heeft de zaak ook principiëel beschouwd en is tot de conclusie gekomen, dat hij mocht vóór stemmen, indien het geld niet uit anderen hoofde gevonden kon wor den; het is jammer, dat weer principiëele bezwaren naar voren gebracht zijn, omdat die niet onweerlegd mogen blijven. Spreker ziet niet in, dat het iemand van christelijke beginse len, hetzij Roomsch-Katholiek, hetzij anti-revolutionnair of christelijk-historisch verboden is mede te werken tot het oprichten of instandhouden van een gebouw als de schouwburg. Geheel iets anders is het, wanneer bijdragen gevraagd wor den in een normale exploitatie van dat gebouw; dan neemt men in zekeren zin de verantwoording op zich voor wat die normale exploitatie beoogt; hier gaat het over niets anders dan over het instandhouden van een gebouw, waarin goede en verkeerde stukken kunnen en zullen worden opgevoerd. Dat zelfde doen de anti-revolutiounairen en christelijk-historischen in nog veel sterker mate met de Stadsgehoorzaal. De heer van Es zegt: die is er eenmaal, maar die wordt door de gemeente zelf geëxploiteerd en de gemeente heeft de volle zeggenschap over wat daar wordt opgevoerd, draagt de verantwoording voor wat daar wordt vertoond en die verantwoording is veel zwaarder, want hetgeen in de Stadsgehoorzaal wordt vertoond is over het algemeen van veel lager, ook moreel, allooi dan wat in den schouwburg wordt opgevoerd, want bij de courant, waaraan spreker verbonden is, wordt bij een advertentie, die van de Stadsgehoorzaal komt, onderzocht, of zij geplaatst kan worden. Wordt een advertentie van de Stadsgehoorzaal aan geboden, dan wordt a priori gezegd: die advertentie kan niet geplaatst worden. Hiermede is het groote verschil tusschen de opvoeringen in den schouwburg en die in de Stadsge hoorzaal aangegeven. Wanneer men nu aan den eenen kant zegt, dat de gemeente verantwoordelijk wordt voor de uit voeringen in den schouwburg, wanneer ze dit bedrag van 10.000.— verstrekt, zal men aan den anderen kant moeten erkennen, dat de gemeente dan ook verantwoordelijk is voor de uitvoeringen in de Stadsgehoorzaal. Terwijl spreker het waardeert, dat andere heeren principiëele bezwaren tegen de inwilliging van het verzoek hebben, mag hij verwachten, dat men van hem, die op hetzelfde standpunt staat, n.l. dat niet meegewerkt moet worden aan de uitvoe ring van moreel verkeerde stukken, het zal waardeeren, dat hij geen principiëele bezwaren heeft tegen de instandhouding van het gebouw, waarin èn goede èn slechte stukken worden vertoond. Daarbij dient men echter in het oog te houden, dat het bestuur van den schouwburg wel niet alle stukken afwijst, waartegen sprekers geloofsgenooten godsdienstige bezwaren hebben, maar toch een zeer streng toezicht uitoefent, waar door stukken, waarvan de vertooning in Amsterdam, Rotter dam en den Haag veel stof doet opwaaien, hier niet worden opgevoerd, zoodat er zelden sprake van is, dat de Burgemeester een opvoering moet verbieden. Dit wil niet zeggen, dat spreker alle stukken, die worden ver toond, moreel goed vindt en aanvaardt; maar wel, dat stuk ken, die door alle fatsoenlijke menschen per se slecht worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 9