122 MAANDAG 15 JULI 1929. geen teksten moest citeeren, aangezien die te heilig waren. Dezen keer heeft geen der sociaal-democraten tegen het citeeren door hun partijgenoot bezwaar gemaakt. Aan die zijde wordt dus met twee maten gemeten. In elk geval was het standpunt van den heer Groeneveld, dat, als men iets niet gezien heeft of er geen deel aan heeft genomen, men er geen meening over mag hebben. De heer Groeneveld Dat heb ik niet gezegd De heer van Es zegt, dat het de consequentie was van de bewering van den heer Groeneveld, die, nu hij zich in het nauw gedreven gevoelt, die bewering wel wil terugtrekken. De heer Groeneveld. Terugtrekken? Nooit! De heer van Es meerit, dat op die wijze de heer Groene veld nooit over dronkenschap, prostitutie of concubinaat zou kunnen spreken, indien hij er niet aan meegedaan had. Nog sterkerhoe zou een professor in de sterrewacht college kunnen geven over de maan? Men kan toch niet vergen.dat hij eerst naar de maan gaat! Spreker begrijpt niet, dat de heer Wilmer het den vorigen keer jammer vond, dat spreker de zaak principieel gesteld had. Men kan zeggenik stel mijn principes hier niet op den voorgrond, maar wanneer men dat bij een zaak als deze niet doet, waarbij zouden zij dan wel op [den voorgrond moeten komen? Laat hij dan nooit meer vechten voor een rechtsche meerderheid. De heer Manders heeft den vorigen keer als argument voor zijn standpunt vóór het voorstel van Burgemeester en Wet houders ook gebruikt de opbrengst van de vermakelijkheden- belasting. De heer Manders moet die er toch buiten laten. Een zaak is goed of niet goed, maar men moet iets niet gaan goedpraten, omdat het tenslotte nog wat in het laadje brengt. Bovendien heeft de schouwburg in totaal reeds aan de gemeente 57.000.aan subsidies gekost; vóórdat de vermakelijkheden-belasting er was, heeft hij natuurlijk nooit belasting opgebracht. Verder zeide de heer Manders, dat men natuurlijk niet met alle stukken kon sympathiseeren. Er worden zelfs wel stukken vertoond, waar de heer Manders niet naar toe zal gaan, en misschien zelfs niet mag gaan; zulk een voorstelling wordt dan mede mogelijk gemaakt door deze bijdrage. Nu kan men zeggen, dat het is een bijdrage ineens en geen jaarlijks terug- keerend subsidie, maar toch wordt er door mogelijk gemaakt, dat -de schouwburg blijft bestaan en dergelijke voorstel lingen gegeven worden. De heer Manders motiveert de zaak aldus verkeerd. Het verwondert spreker ook zeer, dat de heer Tepe met dit voorstel van Burgemeester en Wethouders meegegaan is. Den vorigen keer heeft spreker reeds op het vage in de toelichting gewezen, ook omdat geen enkele voorwaarde voor deze bijdrage gesteld wordt en het komt spreker zeer ver wonderlijk voor, dat de heer Tepe daarmede meegegaan is, omdat hij zich wel eens anders uilgelaten heeft. Zoo heeft de heer Tepe in de sociale studieweek te Eindhoven 1922 gezegd, sprekende over subsidies voor de dramatische kunst: »De Overheid, ook de gemeentelijke, steune de dramatische kunst niet anders dan onder de meest strenge voorwaarden." Hoe komt het nu, dat men in dit opzicht niets van den heer Tepe gehoord heeft en dat deze ook niet bepaalde voorwaar den gesteld heeft, te meer waar de indertijd ingestelde Rijks commissie voor de dramatische kunst ook tot een dergelijk besluit gekomen is In het besluit van 19 Maart 1919, Staatsblad No. 353, zijn de voorwaarden voor het besluit bekend gemaakt. In de com missie had een Katholiek zitting en later heeft Baron van Wijnbergen in een afzonderlijk schrijven zijn sympathie be tuigd met de gestelde voorwaarden, waarmede hij geheel accoord ging. Het komt spreker onlogisch voor, dat de leden van de R. K. raadsfractie met dit voorstel kunnen meegaan, aange zien in den schouwburg, die dan toch met gemeentegeld wordt gefinancierd, stukken kunnen worden opgevoerd, die in strijd zijn met hun opvattingen. Het verheugt spreker, dat in dat opzicht de anti-revolutionnaire fractie, namens welke spreker althans den vorigen keer het woord heeft gevoerd, steun van de Cbristelijk-Historische Raadsleden ontvangt. Het heeft spreker daarom verwonderd den Voorzitter dit voorstel te hooren verdedigen, aangezien de Burgemeester indertijd is aangekondigd als iemand, die sympathiseerde met de Christelijk-Historische beginselen. Van die sympathie be grijpt spreker niet veel, of er is een andere opvatting van wat Christelijk-Historisch is. De heer Sijtsma verklaart, dat hij zich vroeger in de de batten over de verleening van de subsidie aan den schouw burg, daartegen heeft verklaard, omdat hij en spreker mag zeggen: het toenmalig democratische deel van den Raad van oordeel was, dat de exploitatie van den schouw burg te veel in handen was van een onderonsje. Wanneer men de exploitatie beter had aangevat, daarbij rekening had gehouden met de verlangens, die bij de bevolking in haar verschillende lagen bestaan, lagere prijzen had be rekend en ook andere stukken had doen opvoeren, zou het bestuur waarschijnlijk thans niet in zooveel geldelijke moeilijk heden zijn gekomen. Spreker staat op het standpunt van den heer Bosman en anderen, dat Leiden den schouwburg niet kan missen. Als Leiden geen schouwburg had, ging het publiek nog veel meer dan thans het geval is naar den Haag. Indien men redeneert als de heer van Es, dat de schouw burg moet worden gesloten, omdat hij zooveel kwaad doet, dient men daarbij niet te vergeten, dat bij sluiting van den schouwburg het kwaad slechts verplaatst wordt naar een stad, waar het, uit het oogpunt van Dr. van Es c.s. gezien, nog erger is, want in den Haag zijn na het sluiten van de schouw burgen nog zeer veel gelegenheden open, die Dr. van Es en spreker niet goed achten, vooral niet voor jonge menschen. Indien de meerderheid besluit tot het verleenen van deze bijdrage, is spreker er evenmin als de heer van Es gerust op, dat de schouwburg later niet zal komen met het verzoek om een jaarlijksche subsidie. Spreker wil pogen dat te voor komen door den Raad te doen meespreken in het bestuur van den schouwburg. Vroeger heeft hij dit ook al eens ter sprake gebracht, maar werd dan vooral tegengesproken door den heer Fockema Andreae, een vooraanstaand Raadslid, en als spreker er dan op aandrong om een Raadslid in het Schouwburgbestuur te plaatsen, zeide deze altijdik zit er zelf in, maar daarmede was spreker niet tevreden; hij zat er in andere qualiteit in en niet als vertegenwoordiger van de gemeente, om zoo noodig te voorkomen, dat het beheer eenzijdig werd geleid. Met het toelaten in bestuursvergaderingen vau den Burgemeester is men er evenmin. Spreker zal daarom met dit subsidie mee gaan, wanneer men er aan verbindt den eisch, dat in het schouwburgbestuur zitting heeft een gedelegeerd lid van den Gemeenteraad. Op grond daarvan stelt spreker een amendement voor, luidende: «Ondergeteekende stelt voor aan het onder a van het In gekomen Stuk No. 99 door Burgemeester en Wethouders voor gestelde toe te voegen: «ondfer voorwaarde, dat een door den Raad uit zijn midden aangewezen lid als gedelegeerde van het gemeentebestuur in het bestuur der Schouwburgvereeni- ging zitting neemt". De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende ment van den heer Sijtsma, luidende: «Ondergeteekende stelt voor aan het onder a van het Ingeko men Stuk No. 99 door Burgemeester en Wethouders voor gestelde toe te voegen: «onder voorwaarde, dat een door den Raad uit zijn midden aangewezen lid als gedelegeerde van het gemeentebestuur in het bestuur der Schouwburgvereeni- ging zitting neemt". De heer Groeneveld zegt, dat het hem uit de ter inzage gelegen hebbende stukken duidelijk geworden is, dat werkelijk dit subsidie noodig is. Aan het uitstel zit althans deze goede zijde, dat de Raadsleden iets meer tijd hebben gekregen om deze zaak te bestudeerentenminste de heer van Es heeft nog verschillende dingen nagegaan en onderzocht. Hierdoor wordt gedemonstreerd, dat in de meeste gevallen de Raads leden te weinig tijd hebben om de zaken te bestudeeren, wanneer zij op Woensdagavond de stukken krijgen voor de zitting op den volgenden Maandag. De heer van Es nu heeft den vorigen keer gezegd, dat het niet noodig was toe te lichten, dat zijn partij principieel staat tegenover elk tooneel. Dat was evenwel dringend noo dig. Spreker heeft er toen op gewezen, dat ook in anti-revo lutionnaire kringen aan tooneel wordt gedaan, niet zoo groot scheeps, dat tooneelvoorstellingen of opera's worden gegeven, maar men geeft voordrachten of samenspraken ten beste en die vertoonen geen wezenlijk verschil met tooneelvoorstellingen; bij beide soorten tracht men een ander uit te beelden en iets in aangenamer vorm tot het publiek te zeggen. Het ging er evenwel niet om, dat de heer van Es tegen bepaalde tooneelvoorstellingen was; dat is spreker ook. De heer van Es heeft gezegd, dat zijn partij principieel afwijzend tegenover elk tooneel stond. Maar men doet in die partij toch wel aan voordrachten, samenspraken en tableaux vivants, hetgeen ook tooneel is. Spreker is zoo gelukkig geweest een prachtige foto te zien van een der anti-revolu tionnaire raadsleden, die in een mooi tooneelpakje met degen en steek aan een tableau vivant had meegedaan. Enkele weken geleden heeft men te Rotterdam in het gebouw «Odeon" een anti-revolutionnaire verkiezingsrevue: «Rood, wit en blauw, mijn stem geef ik aan jou" vertoond. Volgens het verslag in de bladen moet het nogal mondain

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 8