MAANDAG 15 JULI 1929.
119
het heeft spreker gefrappeerd, dat, terwijl de heer Schüller
straks gelegenheid heeft gehad om daarover te spreken, hij
daarmede gewacht heeft tot de openbare zitting en niet
flinkweg namen noemt, maar met aanduidingen werkt, zoodat
men iedereen er op aan kan zien. Spreker timmert ook wel
eens aan den weg en kan er dus ook op aangezien worden;
in dat geval zou hij misschien weggebleven zijn, maar spreker
is het niet geweest en wacht dus met vertrouwen de naam
lijst van den heer Schüller af'. Noemt de heer Schüller evenwel
geen namen, dan is de qualificatie, die hij tot de Raadsleden
gericht heeft namens zijn fractie, toch wel zeer minder
waardig. Nu zegt de heer Schüller, dat hij hard genoeg ge
sproken heeft, maar dat men hem niet verstaat. Spreker
heeft werkelijk zitten te luisteren en heeft tot heden geen
last van doofheid gehad, maar heeft den heer Schüller geen
namen hooren noemen, van wie bekend is geworden, dat zij
bekend hebben gemaakt wat in de geheime zitting is behan
deld; ook sprekers buren hebben dat niet gehoord.
Verder heeft de heer Schüller gezegd, dat spreker te stom
was om zijn betoog te begrijpen; spreker weet niet, of hij
dat ook namens zijn fractie heeft gezegd. Er hangt een geest
over het land, maar welke geest is dat? Sprekers fractie
weet ook niet genoeg om in alle opzichten en ten allen tijde
de belangen der gemeente te bezien; er zullen altijd wel
tekortkomingen zijn, maar spreker is niet te stom om de
waarde van den grond in dien polder te weten; er zijn wel
anderen dan de heer Schüller, die in deze toch geen specia
liteit is, van wie spreker dat wil aannemen.
De heer van Eck zegt, dat de heer Parmentier een eigen
aardige opvatting heeft van de wijze, waarop de sociaal
democraten werken. Elke zaak wordt tevoren in de sociaal
democratische fractie behandeld om in het algemeen haar
standpunt te bepalen; er komen wel eens afwijkende meenin
gen naar voren, maar vast wordt gesteld de houding, die een
lid zal aannemen en wanneer dat lid volgens die houding
handelt, spreekt hij namens de fractie, maar dat beteekent
niet, dat elke uiting en elk gezegde van dat lid geschieden
namens de fractie. De heer Schüller spreekt hier dus in het
algemeen overeenkomstig het standpunt, dat in de fractie-
vergadeiing is vastgesteld, maar spreker kan natuurlijk niet
van elk woord en van elke uiting zeggen, dat de fractie die
onderschrijft.
De heer Splinter dankt allereerst den heer van Eck, dat
deze althans de wijze, waarop de heer Schüller het standpunt
van de sociaal-democratische fractie verdedigt, in dit geval
niet in bescherming heeft genomen. Spreker hoopt dan ook,
dat de heer van Eck den heer Schüller in het vervolg een
beetje beter in bedwang zal houden; daarmede zou het aan
zien van de sociaal-democratische fractie zeker niet verlaagd,
maar verhoogd worden. De heeren moeten daar niet boos om
worden, want spreker heeft daar wel eenigen grond voor;
immers, de heer Schüller begrijpt blijkbaar niets van deze
zaak; wèl heeft hij met eenig misbaar gezegd: er zijn stukken,
die niet zijn afgemijnd, en waarom heeft men die niet ge
kocht? Voorzoover spreker de zaak in het veilingboekje kan
nagaan, zijn alle perceelen afgemijnd, maar het is mogelijk,
dat in den uitersten hoek, bij üegstgeest, een paar kleine
stukken niet zijn afgemijnd. Spreker zou het nog na moeten
zien, maar die stukken zijn in elk geval van zoo'n geringen
omvang, dat spreker er bij de afmijning geen prijs op zou
hebben gesteld om dat hoekje, dat buiten het overige complex
ligt, voor de gemeente in bezit te krijgen. Nu zegt de heer
Schüller, dat de gemeente geen recht van uitgang heeft. In
het veilingboekje staat evenwel, dat perceel 25 uitgang heeft
over de perceelen 20 t/m 30, perceel 24 over de perceelen
25 tot en met 30, 23 over de perceelen 24 tot en met 30 en
22 over de pefceelen 23 tot en met 30, over den spoorweg
en vervolgens over perceel 31 van en naar den Hoogen
Morschweg.
Spreker heeft vanmiddag voor het eerst uit den mond van
den heer Schüller het ongeloofelijke gehoord, dat de gemeente
grond zou gekocht hebben, die alleen door een sloot is te
bereiken; hieruit blijkt toch zeker wel, dat hij van de zaak
niets gesnapt heeft.
Spreker gelooft, dat het in het belang van de gemeente is
op de détails van het betoog van den heer Schüller niet in te gaan.
De heer Kooistra verneemt van den Wethouder, dat deze
niet wist, dat er geen overpad was.
De heer Splinter. Geen overpad? Dat heb ik van het begin
af geweten.
De heer Kooistra zegt, dat de Wethouder dus van het
begin af geweten heeft, dat er geen overpad was.
De heer Splinter. Wèl een overpad!
De heer Kooistra zegt, dat de Wethouder van het begin
af geweten heeft, dat er geen overpad was voor een bepaald
perceel grond, dat alleen over een ander stukje grond was
te bereiken. Zal nu het stuk grond, dat men slechts over een
ander stuk grond kan bereiken, niet goedkooper in prijs
moeten zijn?
De heer Bosman. Het stuk grond, dat overpad geeft, is
goedkooper, maar niet het stuk, dat overpad krijgt.
De heer Kooistra vraagt nu alleen aan den Wethouder,
of hij bekend was met hetgeen de heer Schüller heeft gezegd.
Wanneer men een stuk grond alleen over een ander stuk
kan bereiken, is het goed dergelijke dingen onder de oogen
te zien, aangezien het alieen kan zijn ten nadeele van wat
men koopt.
Spreker is met den heer Schüller van meening, dat de
vraag overwogen dient te worden, of het wel in het belang
van de gemeente is, dat slechts één persoon is belast met
den koop van grond voor de gemeente.
Wat het bedrag van 16000.betreft, heeft de heer
Schüller bedoeld te zeggen, dat de verkoop van het stuk
grond van Zuiderzicht een schadepost voor de gemeente is
geweest en de gemeente beter had gedaan de zaak in eigen
beheer te nemen, waarop indertijd door sprekers fractie is
gewezen. Nu heeft de kooper er tamelijk goede zaken mee
gedaan.
De heer Parmentier zegt, dat de heer Kooistra het den
heer Schüller wat betreft het z. g. weggewerkte bedrag van
t 16.000.naar sprekers zin te gemakkelijk maakt.
Het bezwaar van den heer Schüller is, dat 16.000.
weggewerkt zouden zijn in de zakken van de bouwspecu-
lanten, met de vooropgezette bedoeling enz. enz. Die ver
dachtmaking heeft men uit en te na en ook dezen middag
in den Raad gehoord en de heer Kooistra moet nu niet
trachten het in dit vat te gieten, want dan geeft hij een
glad verkeerde voorstelling van zaken.
De Voorzitter zegt, dat dit misschien wel het bezwaar
van den heer Schüller is, maar dat deze het in ieder geval
in geheel andere bewoordingen heeft gezegd.
De heer Splinter heeft natuurlijk wel degelijk, vóórdat
de aankoop van dezen grond in den Raad kwam, geweten,
dat de gemeente recht van uitgang had. De heer Schüller
heeft gezegd, dat de gemeente geen recht van overpad heeft;
de gemeente heeft dat wèl, zooals hier duidelijk is aange-
gegeven op de teekening, en in de notities staat het precies
omschreven. Burgemeester en Wethouders zullen niet voor
stellen een stuk land te koopen, dat geen uitweg heeft.
De heer Wilmer vraagt zich, evenals meerdere leden, af,
wat nu eigenlijk in deze lange discussie gezegd is. Er is ge
sproken, niet door een lid, dat een vraag wilde stellen, maar
namens een fractie, en nu heeft de heer van Eck wel gezegd,
wat dat lid niet namens de fractie heeft gezegd, maar spreker
heeft niet kunnen opdiepen, wat hij wel namens de fractie
heeft gezegd. Misschien behoort spreker tot de domme Raads
leden, maar het is ook mogelijk, dat er werkelijk niets gezegd
is. Alleen is de zakelijke opmerking gemaakt, dat men niet
steeds dezelfde persoon moet nemen om namens de gemeente
op te treden, maar verder niets. Als spreker dat juist inziet,
moeten de heer Schüller en de andere leden spreker niet
kwalijk nemen, dat hij het betreurt, dat er zoolang gepraat
wordt, terwijl er niets gezegd wordt.
De heer Huurman zegt, dat spreker volgens den heer Schüller
even goed als hij wist, wie uit die geheime Raadsvergade
ring gesproken heeft.
De heer Schüller zegt, dat hij dat niet gezegd heeft.
De Voorzitter zegt, dat het aan dezen kant zoo verstaan is.
De heer Huurman herinnert zich niet wie het gezegd heeft.
Hoe komt de heer Schüller er aan, dat spreker het zou weten
Als de heer Schüller beweert, dat spreker het weet, dan moet
hij zeggen hoe hij daaraan komt, spreker weet het niet.
De heer Schüller heeft niet gezegd, dat de heer Huur
man wist wie uit de geheime Raadsvergadering gesproken
had, maar op de veiling is tegen den heer Huurman gezegd:
U komt voor de gemeente koopen. Spreker heeft ook gezegd
wat betreft de geheime zitting, laten de heeren nu eens goed
luisteren
De heer van Es zegt, dat de heer Schüller later toch weer
ontkent, dat hij het gezegd heeft.