MAANDAG 15 JULI 1929. Deze motie luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden. Ondergeteekende heeft de eer de navolgende motie bij den Raad in te dienen: De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders het noodige te doen, teneinde aan de leden van den Gemeenteraad recht van toegang te verleenen tot de terreinen van »De Leidsche Hout". 12—7'29. T. Groeneveld. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten de motie te behandelen na afloop van de gedrukte agenda. 9°. Schrijven van den Secretaris van het Comité ter be hartiging van de algemeene belangen van Overheidspersoneel (A.C. O. P.), ten geleide van een motie, aangenomen door de openbare vergadering van dat Comité op 12 Juli j.l, in zake de aan het hoofd der school, den heer J. C. van Schaik, opgelegde straf. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethou ders voor dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen, of, indien de Raad prijs stelt op een bespreking, de beslissing omtrent de wijze van behandeling aan te houden tot na afloop van de gedrukte agenda. De heer van Eck stelt voor de motie onmiddellijk in be handeling te nemen. De Voorzitter zegt, dat het schrijven in behandeling kan komen na afloop van de gedrukte agenda, tegelijk met de in de vorige vergadering door den heer Sijtsma ter zake gestelde vragen; de zaak kan dan in haar geheel besproken worden. De heer van Eck acht de motie van het plaatselijk A. C. O. P. voldoende belangrijk om onmiddellijk in behandeling te worden genomen. Bij het plaatselijk A. C. O. P. zijn 800 leden van het overheidspersoneel aangesloten. In de verga dering, die het comité in 'tNut heeft gehouden en waarin de zaak-van Schaik is besproken, werd een beroep gedaan op de leden van dezen Raad om de rechten te waarborgen, die de leden van het overheidspersoneel als staatsburgers hebben. Spreker acht dit beroep voldoende om thans reeds de motie in behandeling te nemen. De behandeling bij de beantwoording van de vragen van den heer Sijtsma de eigenlijke interpellatie is den vorigen keer geweigerd acht spreker niet voldoende. Die vragen zullen n. 1. in hoofdzaak loopen over het geval-van Schaik. Nog belangrijker dan dit is echter de vraag: welke houding zullen Burgemeester en Wethouders in het algemeen aan nemen ten opzichte van het overheidspersoneel? Spreker heeft niet de zekerheid, dat bij de beantwoording van de vragen van den heer Sijtsma voldoende waarborgen worden gegeven, dat de rechten van het overheidspersoneel niet in het gedrang zullen komen. Spreker heeft voldoende gronden om te vreezen, dat Burgemeester en Wethouders hun standpunt zullen blijven innemen, aangezien het in het algemeen niet gemakkelijk is op een genomen besluit terug te komen, hoewel spreker het beter vindt de onjuistheid van een ernstige fout te erkennen, hetgeen de kans vergroot, dat ze niet opnieuw zal gemaakt worden. Als Burgemeester en Wethouders de vragen van den heer Sijtsma hebben beantwoord, mag de steller der vragen nog iets zeggen, wellicht mogen ook andere leden opmerkingen maken, maar dan wordt geen uitspraak van den Raad ver kregen en daardoor zal het beroep van het overheidsperso neel niet tot zijn recht komen. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders volkomen bereid zijn na de beantwoording van de vragen van den heer Sijtsma over het schrijven van het A. C. O. P. volledige discussie toe te laten. Bij de bespreking kan tevens in de discussie betrokken worden hetgeen de heer Sijtsma gezegd heeft. De leden kunnen in verband met dit schrijven zooveel voorstellen doen als zij willen en ten slotte kan een besluit genomen worden over het voorstel van Burgemeester en Wethouders om het schrijven voor kennisgeving aan te nemen. De heer van Eck trekt in verband met deze verklaring van den Voorzitter zijn voorstel in. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de beslissing omtrent de wijze van behandeling van het schrijven aan te houden tot na afloop van de gedrukte agenda. De heer Spendel merkt op, dat de Voorzitter geen melding heeft gemaakt van de door spreker ingediende vragen. De Voorzitter wijst er op, dat de heer Spendel deze vragen tot het College van Burgemeester en Wethouders en niet tot den Raad heeft gericht. De heer Spendel heeft inderdaad zulks gedaan, maar er aan toegevoegd ter verantwoording aan den Raad. De Voorzittter zegt, dat Burgemeester en Wethouders uit den zin: »Vragen aan Burgemeester en Wethouders voor de vergadering van 15 Juli 1929" hebben afgeleid, dat het de bedoeling van den steller was deze vragen bij de rond vraag te doen. De heer Spendel meent, dat het van onwil getuigt, indien men niet begrijpt, dat het de bedoeling is deze vragen bij wijze van interpellatie te stellen. De Voorzitter zegt, dat in dit geval voor het uiten van de beschuldiging van onwil geen aanleiding bestaat. Burgemeester en Wethouders hebben zich afgevraagd wat is de bedoeling van den heer Spendel, vvenscht hij een inter pellatie te houden of verlangt hij bij de rondvraag een be antwoording der vragen. Ten slotte hebben zij gemeend, dat dit laatste de bedoe ling is. De vragen zullen dus bij de rondvraag worden be antwoord. De heer Spendel: Het is handig! Aan de orde is alsnu I. Benoeming van eene onderwijzeres aan de Centrale School voor het 7e en 8e leerjaar. (Zie Ing. St. No. 103). De Voorzitter verzoekt den heeren Eikerbout, van Tol, Romijn en Vallentgoed het stembureau te vormen. Wordt benoemd met 27 stemmen Mejuffrouw G. A. de Blaauw; 1 biljet was in blanco. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. II. Praeadvies op het verzoek van Mevrouw C. A. Roem Bock, om ontslag als lid van het College van Vrouwen- Kraammoeders. (Zie Ing. St. No. 101.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethou ders besloten. III. Praeadvies op het verzoek van Mejuffrouw S. L. Kühl- man, om eervol ontslag als onderwijzeres aan de Meisjes- Opleidingsschool voor U. L. O. aan de Boommarkt. (Zie Ing. St. No. 104). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethou ders besloten. IV. Voorstel tot opheffing van de betrekking van klokke nist en tot het verleenen van eervol ontslag aan den klok kenist R. H. Th. van Leeuwen. (Zie Ing. St. No. 102). De heer Baart zegt, dat van der Steen, die bij van Leeuwen in dienst was en een paar keer per dag naar het stadhuis moest om de klok op te winden, door den brand van het stadhuis broodeloos is geworden, waarom de man het ge meentebestuur gevraagd heeft iets voor hem te doen. Indien dit en de andere mededeelingen, die spreker ontving, juist zijn, verdiende van der Steen met dit werk 10.per week. Het was een bijbetrekking, zoodat de man nu gedeeltelijk werkloos is. In dit verband stelt spreker de vraag, of Burgemeester en Wethouders over deze zaak reeds hun gedachten hebben laten gaan. De heer Heemskerk heeft ook bezoek van van der Steen gehad. Het is niet juist, dat hij door den brand broodeloos

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 2