MAANDAG 15 JULI 1929.
131
vinden), wanneer zij zouden lachen om hetgeen spieker nu
gaat zeggen. Het viel hem zoo even van hen tegen, dat zij
lachten, toen hij het negende gebod en Zondag 43 aanhaalde.
De heer Wilbrink. Wij zouden voor jouw aanhalingen
eerbied moeten hebben? Je moet je schamen er mee voor
den dag te komen. Dan moet je ze heelemaal voor je rekening
nemen
De heer Schüller zegt, dat de heeren voor hun rekening
nemen, wat hij heeft voorgelezen en dan mag spreker het
als zoodanig aanhalen.
De heer Wilbrink zegt, dat de heer Schüller dit niet aan
spreker behoeft voor te leggen.
De heer Gosljnga. Jij mag eens anders naam niet aantasten
dat heb je vanmiddag nog gedaan!
De heer Schüller zegt, dat de heeren als richtsnoer nemen,
wat in den Bijbel staat en dan mag spreker hen daaraan
herinneren. Laat de heer Goslinga maar bewijzen wat hij zegt.
De heer Wilbrink. Dan zou ik voor jouw aanhalingen
eerbied moeten hebben, omdat jij een puntje aanhaalt, waar
mede je recht wilt hebben? Dan zeg ik: je moet met de
voorafgaande vragen en geboden ook rekening houden of het
anders niet voor anderen toepassen.
De heer Schüller zegt het recht te hebben de heeren
op hun principes te wijzen, als zij op het aangegeven stand
punt staan. Bij de behandeling van de schouwburgkwestie
hebben de heeren ook principieel tegenover elkaar gestaan.
Spreker hoort den heer de Reede zeggen, dat spreker van
middag heeft zitten kletsen en zou nu de vraag willen stellen,
of de heer de Reede dat kan aantoonen.
De Voorzitter zegt, dat er reeds incidenten genoeg zijn.
Als er nog meer komen, raakt men geheel op den verkeer
den weg.
De heer Kooistra zegt, dat de heer de Reede dergelijke
beweringen niet moet uiten, als hij de juistheid er van niet
kan aantoonen.
De Voorzitter verzoekt niet te interrumpeeren; indiende
orde niet op deze wijze te handhaven is, zal hij genoodzaakt
zijn de vergadering te schorsen.
Spreker verzoekt den heer Schüller zoo kort mogelijk te
zijn.
De heer Schüller heeft bij het stellen van zijn standpunt
tegenover dat van den heer Parmentier het recht om aan
halingen te doen uit de Heilige Schrift, op den grondslag
waarvan de heer Parmentier zich stelt en om dezen te zeggen
Uw standpunt is zoo en handel daarnaar. Al staat spreker
zelf niet op dat standpunt, toch heeft hij het recht om daarop
te wijzen.
Indien nu de heer Parmentier spreker de stukken een paar
dagen tevoren opgestuurd had, had spreker het na kunnen kijken
en had men dé zaak kunnen afmaken; blijkbaar heeft de
heer Parmentier dat niet gewild en was hij niet zeker van
zijn zaak en bang voor sprekers antwoord het is dus weer
de heer Parmentier, die de zaak zoo opgeschroefd heeft. Spreker
behoudt zich dus het recht voor om nader op deze zaak terug
te komen.
De Voorzitter weet niet, of de Raad het wenschelijk oor
deelt om deze discussie nog langer voort te zetten; spreker
kan dit onmogelijk beschouwen als te zijn in het belang der
gemeente. De heer Parmentier meent, dat de heer Schüller
in de Commissie van Fabricage een andere houding heeft
aangenomen dan in den Raad en dat hij hier eenige dingen
heelt gezegd, die hij uit de vergadering van die commissie
anders kon weten; de heer Schüller heeft zijn hart gelucht
en geconstateerd, dat de heer Parmentier de beschuldiging
van onbetrouwbaarheid niet herhaald heeft. De heer Parmen
tier heeft gezegd: ik herhaal die beschuldiging liever niet;
formeel is er dus geen beschuldiging van onbetrouwbaarheid
meer en spreker acht het daarom in het belang van de waar
digheid van den Raad om dit incident als gesloten te beschou
wen. Wanneer men er nog langer mee voortgaat, kan er van
alles bijgehaald worden en is de waardigheid van den Raad
een beetje zoek. Het is onmogelijk van 33 leden te verlangen,
dat zij alles wat zij vroeger gezegd hebben met bewijzen
staven. Spreker zou dus een beroep willen doen op de heeren
Parmentier en Schüller om deze zaak nu als afgeloopen te
beschouwen.
De heer Parmentier zou nog gaarne een opmerking willen
maken.
De Voorzitter zegt, dat hij dan den heer Schüller ook nog
gelegenheid moet geven voor een opmerking; het is niet in
het belang van de gemeente om nog verder hierop door te
gaan; spreker acht het niet noodig om den tijd van den
Raad nog verder in beslag te nemen voor deze tenslotte zeer
persoonlijke quaestie.
De heer Spendel vraagt, of de Raad dan gewaarborgd is,
dat men den volgenden keer niet hetzelfde onverkwikkelijke
debat kan krijgen?
De Voorzitter kan niet anders doen dan voorstellen om
deze zaak, die voortgevloeid is uit de quaestie van de vuil-
verwijdering, als afgedaan te beschouwen.
De heer Parmentier wil nog een opmerking maken.
De heer Huurman stelt voor om het debat over deze zaak
te sluiten; anders moet de heer Schüller ook weer het
woord hebben.
De heer Schüller vraagt het woord over het voorstel van
den heer Huurman.
De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar, mits de heer
Schüller zich tot dat voorstel bepaalt.
De heer Schüller herinnert er den Voorzitter aan, dat
deze hem in de vorige zitting heeft toegezegd hem in de nu
volgende zitting in de gelegenheid te stellen op het betoog
van den heer Parmentier terug te komen, indien hij in deze
vergadering niet op dat betoog direct zou kunnen antwoorden.
Door de aanneming van het voorstel van den heer Huurman
zal hij die gelegenheid niet krijgen en wordt spreker de
gelegenheid ontnomen den heer Parmentier behoorlijk van
antwoord te dienen.
De Voorzitter zegt den heer Schüller gelegenheid te hebben
gegeven om te antwoorden op wat de heer Parmentier heeft
gezegd. De heer Schüller zou dat nu wel kunnen bestudeeren
om er later met een andere redevoering op te antwoorden,
maar het gaat hier om een persoonlijke zaak en niet om het
belang van de gemeente.
De heer Groeneveld zal voor het voorstel van den heer
Huurman stemmen, aangezien men op deze wijze toch niet
tot een einde komt. De heer Parmentier had zijn be
schuldigingen van te voren schriftelijk aan den heer Schüller
dienen toe te zenden. Nu kan de heer Schüller ze niet dadelijk
contróleeren.
De heer Parmentier zal eveneens voor het voorstel van
den heer Huurman stemmen en wel omdat de heer Schüller
toch niet ingaat op de feiten, die door spreker, zooals zoo
even, werden genoemd.
De heer Kooistra is tegen het voorstel van den heer
Huurman. Indien men beschuldigingen uit
De Voorzitter: Er zijn geen beschuldigingen!
De heer Kooistra en men voldoet niet aan het verzoek
van den beschuldigde, hem die beschuldigingen schriftelijk
van te voren toe te zenden, dan is het voor den laatste
onmogelijk daarop dadelijk te antwoorden. Het is noodig, dat
de heer Schüller in de gelegenheid zal worden gesteld om
later op deze zaken terug te komen, waarin de beer Parmentier
hem nu weder heeft beschuldigd.
De heer van F.ck begrijpt volkomen, waarom de heer
Huurman dit voorstel doet en waarom de Voorzitter het
ondersteunt, want ook spreker vindt deze discussies bijzonder
onverkwikkelijk. Het kan spreker echter niet bevredigen de
zaak te laten, zooals ze op het oogenblik is.
Wat is er gebeurd? De heer Parmentier beschuldigt den
heer Schüller van onbetrouwbaarheid en voert er op zijn
manier bewijzen voor aan. De heer Schüller gaat daarop
eigenlijk absoluut niet in en beschuldigt op zijn manier de
rechterzijde van het uiten van verschillende onwaarheden,
beleedigingen enz.
Is de zaak hiermede afgeloopen, dan kan niet anders dan
naar buiten de indruk worden gevestigd, dat de heer Par
mentier den heer Schüller beschuldigd heeft en dat de heer
Schüller op deze beschuldigingen niet is ingegaan.
Dat zou een volmaakt onbevredigende afloop van deze
geschiedenis zijn.