130
MAANDAG 15 JULI 1929.
Fabricage. Spreker zal dit bewijzen; spreker neemt nooit
een blad voor zijn mond en zegt altijd eerlijk en duidelijk
zijn meening en dat is misschien de oorzaak van dien strijd;
dezen middag nog heeft de Wethouder gezegd, dat men
spreker een beetje meer kneedbaar moest maken voor de
Commissie en ook in den Raad; spreker is blijkbaar niet
kneedbaar genoeg, omdat hij de dingen zegt zooals hij ze ziet
en voelt. Nu is in de vorige Raadszitting door Wethouder
Splinter gezegd, dat spreker een afmaaksysteem toepast. In
de commissievergadering van 5 September de heer Parmen-
tier heeft commissievergaderingen aangehaald, dus spreker
heeft ook het recht om dat te doen waarin de heer Spendel
er aanmerking op maakte, dat spreker als minderheid een
interpellatie had aangevraagd omtrent het verzenden van den
brief naar Eensgezindheid, heeft spreker het standpunt
en de werkwijze van zijn fractie medegedeeld en toen deelde
de Wethouder mede,, dat hij ook geen bezwaar tegen die
werkwijze had. In de voorlaatste Raadsvergadering evenwel
wordt diezelfde werkwijze, die spreker in de vergadering van
5 September mededeelde, als afmaaksysteem door Wethou
der Splinter betiteld, hetgeen in strijd is met hetgeen in die
Commissievergadering door den heer Splinter is gezegd;
spreker had dezelfde werkwijze en geen afmaaksysteem toe
gepast.
Spreker zal bewijzen, dat stelselmatig tegen hem stemming
wordt gemaakt. In de Raadszitting van 17 December 1928
zeide de heer Huurman tijdens de behandeling der begroo
ting voor 1929, dat alleen de heer van Eek een fatsoenlijk
Raadslid was, de heeren Groeneveld, Baart en spreker niet.
Aan den heer Huurman is toen door spreker gevraagd dit
met bewijzen te staven; de heer Huurman heeft evenwel
met geen enkel bewijs zijn beschuldiging gestaafd, maar heeft
het uit zijn stenogram geschrapt, denkende; dan behoef ik
er niet meer op terug te komen; ik schrap het, dan heb ik
het niet gezegd. Het staat niet meer in het officiëele verslag.
En dat doet de heer Huurman, die andere Raadsleden voor
onfatsoenlijk uitmaakt zonder bewijs te leveren.
In de Raadszitting van 3 Juni heeft verder de heer Par-
mentier spreker als onbetrouwbaar betiteld, maar dit later
voorloopig teruggenomen; in dezelfde vergadering meende
ook de heer Spendel spreker nog eens een trap te moeten
geven in verband met het spreken uit de commissie betref
fende de vuilverwijdering.
De heer Spendel heeft aan spreker de pertinente vraag
gesteld »Bent u het vijfde lid geweest, die dit tegen den
heer Starkenburg gezegd heeft?"terwijl de heer Spendel
in de commissie de man is geweest, die gezegd heeft: »l)e
heer Starkenburg is een zoo onbetrouwbaar persoon, dat men
met hem geen onderhandelingen kan aanvangen; hij ligt
zelfs als Raadslid met zijn gemeente overhoop. Van zulk een
(volgens den heer Spendel) onbetrouwbaar persoon, gelooft de
heer Spendel, dat spreker gezegd zou hebben, wat de heer
Starkenburg aan den heer Spendel heeft medegedeeld.
De Voorzitter vraagt, of de heer Schüller hier mededee-
lingen mag doen uit de Commissie van Fabricage?
De heer Schüller zegt, dat ook de heer Parmentier mede-
deelingen uit de commissie heeft gedaan en spreker dus even
eens het recht daartoe heeft.
De Voorzitter; Zakelijke mededeelingen. Maar moogt u
daaruit persoonlijke mededeelingen doen, die gedaan zijn of
althans naar uw meening gedaan zijn?
De heer Schüller zegt daarmede niet begonnen te zijn;
de heeren Parmentier en Spendel zijn er in het openbaar
mee begonnen en de laatste heeft spreker bedoelde vraag gesteld.
De heer Spendel. Wat u zegt van die onbetrouwbaarheid
is een commissie-kwestie.
De heer Schüller zegt, dat het dan zooveel te gemeener
was om het tegen spreker uit te spelen, aangezien de heer
Spendel het zoo had ingekleed, dat spreker daarop in de
openbare zitting niet kon terugkomen. Nu al dergelijke zaken
tegen spreker worden uitgespeeld, neemt hij het recht zich
er in het openbaar tegen te verdedigen. Hij laat zich niet in
het openbaar afmaken door de heeren van rechts; tegen der
gelijke manieren van de heeren zal spreker zich in het open
baar verdedigen.
De heer Spendel. U wilt daarmede uw positie versterken,
gaat u maar in op wat de heer Parmentier heeft gezegd.
De heer Schüller komt daarop straks terug. Spreker
beschouwt zich heusch niet als een van de kopstukken van
den Raad, maar krijgt door het stelselmatig toegepaste afbre
kingssysteem, dat op hem wordt toegepast, den indruk, dat
hij voor de heeren niet kneedbaar genoeg is. Spreker zal
echter blijven voortgaan te werken op de wijze, zooals hij
dat meent te moeten doen in het belang van de gemeente.
De heer Parmentier heeft in de vergadering van 21 December
gezegd, dat de Heilige Schrift den anti-revolutionnairen de
richting aangeeft, niet alleen voor het godsdienstig, maar ook
voor het maatschappelijk leven. De heer Parmentier heeft
echter in de vergadering van 3 Juni, zonder eenig bewijs
daarvoor te leveren, spreker voor onbetrouwbaar uitgescholden.
Spreker herinnert in dit verband aan het negende gebod
»Gij zult geen valsche getuigenis spreken tegen uw naaste".
Omtrent dit gebod leest spreker in den Heidelbergschen Cata-
chismus (Zondag 43, Vraag 112): »Dat ik tegen niemand
valsche getuigenis geve, niemands zijne woorden verdraaie,
geen achterklapper of lasteraar zijn, niemand lichtelijk en
onverhoord oordeele, of helpe veroordeelen, maar allerlei liegen
en bedriegen, als eigene werken des duivels, vermijde, tenzij
ik den zwaren toorn Gods op mij laden wil; insgelijks, dat
ik in het gericht en alle andere handelingen de waarheid
liefhebbe, oprechtelijk spreke en belijde; ook mijns naasten
eer en goed gerucht, naar mijn vermogen, voorsta en bevordere."
Toen de heer Parmentier die beschuldiging uitte, had hij
eens moeten denken aan het negende gebod en aan de uit
legging daarvan en direct bewijzen moeten leveren. Spreker
heeft met het privé-leven van den heer Parmentier niets te
maken, maar deze kent deze zaken even goed als spreker;
deze denkt misschien, dat er bij de sociaal-democraten geen
godsdienstigen zijn, maar spreker heeft een godsdienstige
opvoeding gehad en kan ook over den Bijbel spreken; wan
neer de heer Parmentier aan het negende gebod gedacht had,
zou hij zich wel tweemaal bedacht hebben, als lid van zijn
kerk, om een dergelijke beschuldiging uit te spreken.
De heer Wilbrink zegt, dat, als de heer Schüller zoo met
de geboden bezig is, hij ook aan het zevende gebod moet
denken.
De heer Schüller heeft dit opzettelijk aangehaald, omdat
een anti-revolutionnair, voor wien de Heilige Schrift richtsnoer
is, zeker voorzichtig moet zijn met het zeggen van dingen,
die hij niet direct kan bewijzen; dat is dezen avond voldoende
aangetoond; immers, de heer Parmentier heeft zijn beschul
diging niet durven herhalen, maar is op zijwegen gegaan en
heeft allerlei onbenullige dingen aangehaald. Dat de heer
Parmentier feitelijk graag van deze zaak af wil, blijkt hieruit,
dat hij zelf in de commissie heeft toegegeven, dat een discussie
in den Raad absoluut geen zin heeft. De heer Parmentier
heeft deze zaak dus naar voren gebracht, hoewel van te voren
vaststond, dat resultaat uitgesloten was; dit beteekent dus,
dat de heer Parmentier dacht: dan blijft er voor de verkie
zingen nog wel iets hangen.
Tenslotte nog dit. In »De Koerier" van Mei stond o.a. tegen
de sociaal-democraten: stoor U niet aan deze menschen, want
zij bedriegen U. Dat zijn menschen van anti-revolutionnaire
beginselen, die niet de feiten weergeven, maar zoo nu en
dan wat rondstrooien, met de gedachte: zij hebben toch geen
tijd meer om er op in te gaan. De stembus heeft evenwel
gesproken en het is wel gebleken, dat de sociaal-democraten
het volk niet bedriegen en onbetrouwbaar zijn, want de anti-
revolutionnairen hadden blij mogen zijn met zulk een succes
als de sociaal-democraten gehad hebben.
De heer Parmentier zeide verder, dat hij de parlementaire
beleefdheid niet in acht behoefde te nemen, want alles wat
hij zeide wist spreker ook.
Spreker wist niets. De heer Parmentier heeft dingen ge
noemd, waarvan spreker op het oogenblik de juistheid niet
kan nagaan. Spreker had wel eenige aanteekeningen meege
nomen, waarvan hij vermoedde, dat zij zaken betroffen, die
de heer Parmentier wellicht zou bespreken. Had de heer
Parmentier de parlementaire beleefdheid in acht genomen,
dan had men in deze zitting zaken kunnen doen. Hoewel het
niet veel zaaks is, wat de heer Parmentier naar voren heeft
gebracht, kan spreker dit nu niet precies nagaan.
Spreker behoudt zich het recht voor datgene, wat de heer
Parmentier heeft aangevoerd, thuis nader te onderzoeken en
dan zal het niet sprekers schuld zijn, wanneer later opnieuw
de zaak aan de orde komt, maar wel het gevolg van de
onbeleefdheid van den heer Parmentier, die spreker van te
voren niet met het een en ander in kennis heeft willen stel
len. Spreker heeft er naar gevraagd in de vorige zitting en
in de commissievergadering, die daarna heeft plaats gehad.
De heer Parmentier antwoordde echter: Ik vind het niet
noodig, de heer Schüller blijft altijd in de ruimte, ik houd
mij dus ook in de ruimte. Hedenavond behoudt spreker zich
het recht voor tegenover den heer Parmentier op de zaak
terug te komen, wanneer bij de aangevoerde argumeuten, die
hij niet veel zaaks vindt, nader heeft bekeken.
Spreker zou het van de leden der rechterzijde zeer onbe
leefd achten (een ander woord kan hij op het oogenblik niet