MAANDAG 15 JULI 1929.
129
De Voorzitter zegt, dat de heer Parmentier toch een
beschuldiging zal moeten uiten, vóórdat hij deze zaak ter
sprake kan brengen. De heer Parmentier heeft gezegd, dat
de heer Sehüller onbetrouwbaar was. Omdat er dien avond
geen gelegenheid meer was om daarvoor bewijzen te leveren,
heeft spreker toen voorgesteld, dat de heer Parmentier zijn
beschuldiging voorloopig zou intrekken en haar bij een andere
gelegenheid zou herhalen; anders had den heer Sehüller 6
weken lang die beleediging boven het hoofd gehangen.
De heer Parmentier acht het niet noodig en poppekasterij
om die beschuldiging te herhalen..
De Voorzitter zegt, dat er dan geen reden is om het
woord te voeren. Er is indertijd besloten om dit uit te stellen
en voorloopig die beschuldiging in te trekken, maar de heer
Parmentier moet haar nu herhalen.
De heer Parmentier acht het dus niet noodig om die
beschuldiging te herhalen en zal dan ook alleen zeggen naar
aanleiding waarvan hij den vorigen keer ten opzichte van
den heer Sehüller het woord onbetrouwbaar heeft gebruikt.
Ie. Toen in de Commissie van Fabricage uitvoerig het vuil-
verwijderingsvraagstuk besproken werd, is op alle mogelijke
manieren getracht den heer Sehüller zijn argumenten te doen
geven, hetgeen toch behoorlijk is en verlangd mag worden
van iemand, die in die commissie die zaak medebehandelt.
Men is daarin niet geslaagd, want de heer Sehüller zeide er
toch tegen te zijn en zich verder over die argumenten niet
uit te zullen laten. Ten aanzien daarvan heeft spreker zijn
bewijzen in de voorlaatste vergadering reeds naar voren ge
bracht en die zal hij dus niet herhalen, maar hij wijst 2e er
op, dat de heer Sehüller in die vergadering gevraagd heeft
om de stukken, die nog niet aan de Raadsleden ter hand
gesteld waren, alsnog ter inzage te leggen, waarna door den
heer Splinter de door spreker onderstreepte opmerking ge
maakt is, dat de heer Sehüller die stukken ook niet in de
commissie had willen hebben; de heer Splinter had n.l. in
de commissie gevraagd, of men de stukken wilde hebben.
Nu heeft de heer Sehüller hierop gezegd, dat dit over een
geheel andere zaak ging. Dat is een tweede pertinente onwaar
heid; die stukken zijn aangeboden, maar de heer Sehüller
achtte dat niet noodig. Spreker hoopt, dat de leden van de
commissie hem, als hij een onjuistheid zegt, hierop attent
zullen maken.
Het 3e punt is het volgende.
In de Commissie van Fabricage heeft de heer Sehüller,
bij de behandeling van den verkoop van grond aan Zuider-
zicht, voorgesteld de desbetreffende stukken vier of zes dagen
in handen van de leden te stellen. Dit voorstel is door de
commissie aangenomen met algemeene stemmen.
In het algemeene verslag van 1 October, zooals het door
den heer Sehüller is gerectificeerd, staat echter:
«Maandagmorgen kreeg hij de stukken thuis, Dinsdagmorgen
worden ze teruggehaald en Woensdag wordt de zaak behan
deld. Aangezien spreker overdag zijn bezigheden heeft, moet
hij die stukken 's avonds of 's nachts bestudeeren".
Het kon zijn, dat de heer Sehüller het voorafgaande ver
geten was en spreker mocht toen ook nog niet zeggen, dat
de heer Sehüller onbetrouwbaar is. Het verslag vermeldt:
»De heer Parmentier zegt, dat de heer Sehüller de stukken
heeft gehad voor zoolang als hij het had verzocht. Daartoe
was met algemeene stemmen besloten".
De heer Sehüller heeft, terwijl hij wist, dat het in de com
missie op zijn voorstel besloten was, in dezelfde zitting, toen
spreker hem daarop attent maakte, betwist, dat het op zijn
eigen voorstel zoo gegaan was.
In die vergadering was het voor spreker: opzettelijk een
verkeerde voorstelling van zaken geven.
4e. In de rondvraag van de vergadering van 29 October
protesteert de heer Sehüller tegen de scheldwoorden «leuge
naar" en «praatjesmaker", die de heer Parmentier aan zijn
adres gebruikt zou hebben en hij voegde daaraan toe: «Ik
heb het algemeen verslag er op na gezien, om na te gaan of
de heer Parmentier die woorden ook heeft gewijzigd, maar
tot mijn spijt is het niet zoo."
Spreker had echter noch het woord leugenaar, noch het
woord praatjesmaker gebruikt. Dat is de eerste onjuistheid.
Maar in de tweede plaats stonden ze niet in ht-t verslag, dat
de heer Sehüller heeft nagezien.
Spreker noemt dat: tot tweemaal toe het opzettelijk spreken
van onwaarheid.
5e. Op datzelfde oogenblik heeft de heer Sehüller de notulen
van de Commissie van Fabricage, waarin de zaak was be
handeld, voor zich genomen, waarin naar hij zeide duidelijk
staat, dat het was zooals hij gezegd had. Dat was bij de rond
vraag, dus spreker had geen gelegenheid om daarop verder
in te gaan. De heer Sehüller zeide, evenals in de voorlaatste
Raadszitting: ik kan het wel voorlezen, maar ik doe het niet.
Het stond er evenwel niet in. Dit is eveneens een opzettelijke
onwaarheid.
6e. Verder wijst spreker er op, dat in de vergadering van
1 October, waarin de zaak van Zuiderzicht behandeld is, de
heer Sehüller den Wethouder en een Raadslid heeft belasterd.
Men zou zeggen: wanneer die zaak in de commissie in een
vertrouwde sfeer wordt behandeld, dan spreekt men daarover
met den Wethouder, vóórdat die zaak in den Raad komt, dat
men ernstige bezwaren tegen hem heeft, maar de heer
Sehüller heeft, (dit was een van de voornaamste punten van
het geheele debat,) direct in den Raad ernstige beschuldigingen
geuit tegen den Wethouder en nog ernstiger beschuldigingen
aan het adres van een Raadslid; hij begon direct in den Raad
met zijn verdachtmakingen.
7e. Verder heeft de heer Sehüller in de vergadering van
25 Maart aan het adres van den heer Wilbrink gezegd, dat
hij onder een anderen naam inschreef. Men zal zeggen: wat
heeft u daarmede te maken? Spreker heeft daarmede wel te
maken, want die zaak is behandeld in de Commissie van Fa
bricage. Daar werd behandeld een inschrijvingsbiljet voor
het vervoer van zand, grind of grond, waarop de naam voor
kwam van de firma J. Wilbrink. De heer Sehüller vroeg toen,
of dat het Raadslid Wilbrink was; dat was zijn goed recht
en dat vindt spreker ook correcttoen is den heer Sehüller dui
delijk gemaakt, dat dit niet zoo was en dat het Handelsregister
duidelijk aangeeft hoe die zaak in elkaar zit. Nu vraagt spreker
komt het dan te pas, dat dan hier in den Raad er is met
geen woord meer over gesproken; de heer) Sehüller was in
de commissie daarmede, evenals de andere leden, geheel
content ten aanhoore van het publiek gezegd wordt: schrijf
jij maar onder een anderen naam in, terwijl die zaak van te
voren behandeld is in de commissie? Ook hier een pertinente
onwaarheid.
8e. In de voorlaatste Raadszitting heeft de heer Sehüller
verder het volgende gezegd(Het is wel niet zoo belangrijk,
maar de heer Sehüller spreekt veel voor de publieke tribune
en daar slaan dergelijke dingen in); de heer Sehüller heeft
n.l. toen gezegd: ik neem goed nota en kennis van de
stukken, die in de Commissie van Fabricage behandeld worden,
maar wat ben jij voor een lid van Fabricage; je bekijkt de
stukken en vraagt er naar tijdens de vergadering, omdat je
ze thuis niet ingezien hebt. Spreker roept de andere leden
tot getuige, of het ooit gebeurd is, dat spreker tijdens de ver
gadering de stukken bekeken heeft, omdat hij ze thuis niet
gezien had. Ook hier weer de onbetrouwbaarheid.
9e. Ten slotte heeft de heer Sehüller in de vergadering van
22 April een tamelijk sterk verwijt tot den Voorzitter gericht,
een soort strijd van zijn geheele fractie aangekondigd en aan
het einde gezegd«Ik spreek hier namens mijn geheele fractie."
De onbetrouwbaarheid daarvan was blijkbaar zoo groot, dat
de heer van Eek het niet houden kon en het noodzakelijk
vond te zeggen, dat het laatste niet het geval was.
De Voorzitter stelt de vraag, naar aanleiding van welk
punt het een en ander gezegd werd.
De heer Parmentier zegt, dat volgens het verslag de Voor
zitter den heer Sehüller toen in overweging gaf het reglement
van orde goed te bestudeeren.
Spreker zegt nogmaals, dat hij niet uit politieken harts
tocht deze zaak besproken heeft en het ook zeker niet met
veel genoegen deed. Spreker had er echter ernstig bezwaar
tegen geregeld dergelijke onwaarheden van den heer Sehüller
aan te hooren. Spreker hoopt intusschen bereikt te hebben
(al vreest hij van niet), dat de heer Sehüller in den Raad
dezelfde houding zal aannemen als in de commissie.
De heer Schüller begint met den Voorzitter dank te
zeggen voor de toezending van het stenografisch verslag van
de zitting, waarop deze zaak betrekking heeft. Uit dat verslag
is hem voldoende gebleken, dat het recht aan zijn zijde is.
Dit blijkt ook uit het feit, dat de heer Parmentier in deze
zitting het woord «onbetrouwbaar" niet heeft durven herhalen,
nu aan de hand van het stenografisch verslag is komen vast
te staan, dat spreker van geen enkele onbetrouwbaarheid
heeft blijk gegeven. De heer Parmentier was echter aan zijn
eer verplicht thans op de zaak terug te komen en tracht nu
in enkele zeer ongelukkige punten den aftocht te dekken.
Het wil er bij spreker niet in, dat de heer Parmentier
niet uit politieken hartstocht zou hebben gehandeld. De heer
Parmentier heeft de uitdrukking gebruikt in de verkiezings
dagen, toen stemming tegen de S. 1). A. P. moest worden
gemaakt. (Spreker zal aanstonds aantoonen, dat ook de Voor
zitter der Commissie dit doet.)
Er is een felle strijd geweest om de sociaal-democraten
te weren uit de Commissie van Fabricage; dien strijd heeft
men niet kunnen volhouden en nu wordt die strijd, ten koste
van alles, van het rustige vergaderen, op een andere basis
voortgezet en wel tegen het sociaal-democratische lid van