MAANDAG 15 JULI 1929. 127 eeniging moest iets doen om de middelen te versterken. De heer Wilmer is voor dit subsidie, indien het geld er niet op andere wijze kan komen; dit geld zou er beel gemak kelijk kunnen komen, als er maar eenige kracht uitging van die vereeniging, als er maar eenige liefde gevoeld werd voor het werk van die vereeniging. Bijvoorbeeld ook de Leidsche Zwemvereeniging werkt, en tal van andere vereenigingen alleen de Leidsche Schouwburgvereeniging slaapt en vraagt om 10.000.en dat wordt hier door den heer Bosman (naast wien spreker bijna altijd staat, wanneer het over het tegengaan van gemeente-bemoeiing gaat) verdedigd, maar hier wordt weer op lamlendige wijze geleund op vadertje Staat of moeder gemeente. Spreker hoopt dan ook, dat de Raad dit voorstel zal verwerpen en dat de Schouwburgvereeniging aan het werk zal gaan om binnen 3 maanden een voldoend aantal leden, contribuanten en begunstigers te hebben, zoodat een gunstige exploitatie mogelijk is; in die financieel zeer krachtige kringen is dat een buitengewoon klein kunstje. De heer Sijtsma had verwacht, dat allen met sprekers amendement ingenomen zouden zijn. Men past dit systeem bij bijna alle subsidieeringen toe. De heer Heemskerk, die dit onmiddellijk erkende, zei, dat het hier een bedrag in eens gold en dat deed hem aarzelen. Maar men geeft dan toch geld 10.000 is 10 x ƒ1000 en mag daarvoor eenige medezeggenschap verlangen, vooral als men op den voorgrond stelt, dat het goed exploiteeren van een schouwburg een gemeentebelang is. De heer Manders meende, dat het bestuur, en vooral een nieuw bestuur, den gedelegeerde zou kunnen weigeren. Dit is een zeer eigenaardige opvatting. De medezeggenschap kan een voorwaarde zijn voor de verleening van de bijdrage en men moet daarbij vertrouwen, dat noch dit, noch een opvol gend bestuur zoo nonchalant zal zijn om tegen de gemeente te zeggen: onze voorgangers hebben het wel aanvaard, maar wij willen nu niets van een gedelegeerde weten. Indien spreker zich op het standpunt van den heer Romijn stelde, zou hij moeten zeggen: het is ook niet noodig, dat de gemeente een gedelegeerde heeft in het bestuur van de Ambachtsschool, «Kennis is Macht" enz. De heer Romijn en diens fractiegenoot denken wellicht: onder de Raadsleden bevinden zich verscheidene personen, die absoluut niet kunnen gelijkgesteld worden met de bestuursleden van den schouw burg en daarom passen zij niet in dat gezelschap. Die gedachte deugt niet voor onzen tijd. Het gaat er om den schouwburg beter te doen rendeeren en spreker is er vast van overtuigd, dat dit kan, indien een gedelegeerde van de gemeente in het schouwburgbestuur benoemd wordt, die verstand van zaken doen heeft. Die persoon kan zijn licht bovendien opsteken bij den Raad. In het begin moge het schouwburgbestuur het niet prettig vinden op de vingers gekeken te worden, op den duur zal het er tevreden mee zijn, omdat de schouwburg er door in betere conditie komt. De heer Wilbrink is gaarne bereid op hetgeen door den heer van Eek is gezegd even in te gaan, indien deze zich door sprekers woorden gekwetst gevoelt. Spreker bedoelde te zeggen, dat er onder de partijgenooten van den heer van Eek menschen zijn, die naar hun uiterlijk S.D.A.P.-er zijn, maar waarvan spreker moet betwisten, dat zij hun economische krachten in dienststellen van het socialisme, ten einde te komen tot datgene, wat de S.D.A.P. in Neder land beoogt. De heer van Eck. Wat weet u daarvan nu af? De heer Wilbrink zegt, dat men dit moet beoordeelen naar de uiterlijke verschijnselen. Wanneer deze menschen hun economische krachten aanwenden door hun medezeggenschap in bedrijven, moeten zij er ook toe overgaan den arbeiders medezeggenschap in de bedrijven te geven. Dan toonen zij, dat zij voor hun levensbeschouwing een offer willen brengen; wanneer zij dus niet, zooals de kapita listen uit andere kringen, van alle geneugten des levens willen profiteeren, brengt hun opvatting mede, dat zij al hun macht en kracht in dienst van de S.D.A.P. stellen om te komen tot het socialisme; daarvoor moet men een offer durven brengen en van die hooge maatschappelijke positie afstappen, zonder daarmede nog haar geheel prijs te geven en naar gelijkheid te streven, en er dus niet torenhoog boven te staan. De heer van Eck vraagt nu, wien spreker dan bedoelt; spreker noemt dan b.v. den heer Wibaut. De Voorzitter kan, waar de heeren onderling elkaar reeds aangevallen en bestreden hebben, met enkele woorden volstaan. De heer Spendel heeft een zacht verwijt aan het College gericht, dat de Commissie van Financiën in deze niet gehoord is. Het College behoefde die commissie niet te hooren, aller eerst omdat het hier een zeer klein bedrag betreft en in de tweede plaats, omdat omtrent het verleenen van subsidies of het doen van daarmede gelijkstaande uitgaven de com missie nooit gehoord wordt. De eenige jaren geleden getroffen regeling ten aanzien van het hooren der commissie werkt vrij goed en in dit geval had het College geen reden om het advies der commissie in te winnen, daar er bij dit voorstel geen principiëele quaestie van financiëel beleid voor de ge meente betrokken was. Dat geen politieke overwegingen bij het College voorgezeten hebben om deze zaak niet in de commissie te brengen, zal de heer Spendel wel willen aan nemen, want spreker is overtuigd, dat de twee leden van de commissie, die dan tegen dit voorstel zouden zijn, toch alleen het financiëele aspect en het financiëel belang van de gemeente zouden bekeken hebben en niet de vraag van de wensche- lijkheid van dit subsidie. Geen van de sprekers behalve de heer Wilmer, is terug gekomen op de quaestie, op grond waarvan den vorigen keer tot uitstel besloten is, n. I. de vraag, of de noodige gelden niet uit andere middelen gevonden konden worden. De heer Wilmer is evenwel nog niet overtuigd. Spreker gelooft toch, dat de heer Wilmer de zekerheid kan hebben, dat de schouw burgcommissie haar best doet om de exploitatie zoo gunstig mogelijk te doen zijn; uit conferenties weet spreker, dat zij deze zaak op allerlei manieren bekeken heeft en dat zij uit jarenlange ervaring tot dit systeem gekomen is. Volgens den heer Wilmer zou door een andere wijze van exploitatie dat geld wel te vinden zijn, maar hij houde spreker ten goede welke manier van exploitatie is dat dan De commissie heeft zich er als het ware ziek op gedacht om een methode te vinden, die meer geld in het laadje bracht, maar dat is haar niet gelukt, en als de heer Wilmer nu zegt, dat het op een andere wijze wel gaat, moet het bestuur eenige suggestie hebben, hoe het dan wel moet, en als de heer Wilmer die niet kan doen, moet men aannemen, dat het schouwburg bestuur de beste methode toepast. Door den heer Wilmer en andere leden is voorts bepleit, dat betere exploitatie-uitkomsten te bereiken zouden zijn, door de goedkoopere plaatsen talrijker te doen zijn. Dat is een vraag, die de schouwburgbezoekers zich aldoor stellen. De uitkomsten zouden misschien beter zijn, indien men de duurdere plaatsen verlaagde in prijs. Het schouw burgbestuur heeft dit echter niet in de hand, omdat het tegenwoordig de bepaling van de prijzen overlaat aan de tooneelvereenigingen, die de zaal huren. lntusschen hebben de hier gemaakte opmerkingen indruk op spreker gemaakt en hem versterkt in zijn eigen opvat tingen. Hij belooft gaarne bij het schouwburgbestuur ernstig op verandering te zullen aandringen. Het is spreker bekend, dat het schouwburgbestuur zelf wenscht verandering te brengen in de zitplaatsen, waardoor de goedkoopere beter en talrijker worden. Weigert men nu de bijdrage, dan is het niet mogelijk ooit een betere manier van exploiteeren te beproeven en sluit men feitelijk den schouwburg. Als de heer Wilmer dan ook zegtwacht even en ga een andere methode van exploiteeren toepassen, blijft spreker met het zwaard in de hand voor de gesloten deuren staan, en zegt hijhet spijt mij, maar de deuren gaan niet voor het publiek open, alvorens de ver- eischte verbeteringen van de verwarming en verlichting zijn aangebracht. Wanneer de heeren Wilmer en van Es uit den brief van Prof. Meijers den indruk hebben gekregen, dat een bankroet van den schouwburg, zoo niet onvermijdelijk, dan toch zeer waarschijnlijk is, hebben zij dien brief niet goed gelezen. Daarin staat, dat de exploitatie gevaar zou loopen, indien de exploitatierekening met meer dan ƒ300.— voor rente zou worden belast. De heer Wilmer heeft de vraag gesteldzal het bedrag besteed worden voor het doel, waarvoor het gevraagd wordt. Spreker hoopt, dat de heer Wilmer van hem zal willen aan nemen, dat het inderdaad zal worden aangewend voor de verbetering van de verwarming en de electrische verlichting. Of heeft de heer Wilmer bedoeld te vragen of de ver anderingen een verbetering van de exploitatie tengevolge zullen hebben. De heer Wilmer heeft het aldus bedoeld: indien over een paar jaar de exploitatie van den schouwburg een tekort op levert (hetgeen niet zoo'n groote onwaarschijnlijkheid is) en de exploitatie niet langer gevoerd kan worden, waarom het bestuur zich tot den Raad wendt met het verzoek om een jaarlijksch subsidie en, indien dan de Raad dit subsidie weigert, waardoor de schouwburg moet worden gesloten, is het bedrag van 10.000.— weg. De Voorzitter merkt op, dat het gebouw dan aan de ge meente zou kunnen komen en dan eventueel door een anderen ondernemer zou kunnen worden geëxploiteerd. Spreker is het met de heeren eens, dat de mogelijkheid bestaat, dat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 13