126 MAANDAG 15 JULI 1929. erkenning dus al zijn principiëele bezwaren verdwenen zijn. Wanneer men eenmaal zoover is, dat men geen principiëele bezwaren heeft tegen tooneel, dan begrijpt spreker niet welke principiëele bezwaren men kan hebben tegen het inrichten van een gebouw, geschikt voor tooneelopvoeringen, want wanneer men tegen deze levende zaak geen bezwaar heeft, kan men het tegen dit doode ding van hout en steen ook niet hebben. Nu zegt de heer Wilbrink, dat de gemeente daaraan dan toch subsidie verleent, maar wanneer een christelijk-historische vereeniging een tooneelstukje, tableau- vivant of iets dergelijks in de Stadsgehoorzaal vertoont, staat heelemaal niet vast, dat de gemeente daaraan geen subsidie verleent, want niemand weet of de Stadsgehoorzaal met winst of verlies werkt, daar er geen behoorlijke exploitatierekening van bestaat. Spreker betwist de bewering van den heer Wilbrink, dat de liefhebbers van tooneel de kosten zelf moeten en kunnen betalen. De goedkoopste plaatsen, die nog goed zijn, zijn parterre en wanneer men naar den schouwburg gaat, neemt men zijn vrouw mee. Naar dergelijke gelegenheden gaat men gewoonlijk niet alleen. Voor twee van deze plaatsen betaalt men al gauw ƒ4.a ƒ5.De tegenwoordige prijzen vallen dan ook buiten het bereik van velen en de heer Wilbrink vergist zich, indien hij meent, dat men nog wel meer kan betalen. Men heeft hierbij ook rekening te houden met de concur rentie van den Haag, waar de gemeente voor deze doeleinden wel geld beschikbaar stelt en de exploitatie dan ook zoodanig kan plaats hebben, dat de toegangsprijzen lager zijn dan in Leiden. De Leidenaren, die naar den schouwburg in den Haag gaan, geven niet alleen voor dit doel, maar ook voor andere doeleinden geld uit. Werkt de heer Wilbrink er toe mee, dat de schouwburg hier verdwijnt, dan zal het bedrag, dat de Leidenaren in den Haag uitgeven en dat beter in Leiden kon worden besteed, weer grooter worden. Hij zal de liefhebbers van het tooneel toch niet daarmede uit den schouwburg houden. De heer Wilbrink denkt daar niet aan. Hij heeft de vrij heid misschien nog meer lief dan de heer Groeneveld. De heer Manders kondigt een amendement aan, waarin wordt voorgesteld het bedrag van de bijdrage te beperken tot ö/s der te maken onkosten voor de verbetering van de verwarming en de verlichting. Naar aanleiding van een opmerking van den heer van Es wijst spreker er op, dat hij niet heeft gezegd, dat hij voor de bijdrage aan den schouwburg zou zijn, omdat de ver makelijkheidsbelasting nogal wat in het laadje brengt. Spreker heeft wel gezegd, dat hij er voor was en men er niet tegen kon zijn of men zou er ook tegen moeten zijn om de.opbrengst van de vermakelijkheidsbelasting op te strijken. De heer Sijtsma zal met zijn voorstel geen practisch resultaat bereiken. De Raad kan het aannemen en de schouwburg- vereeniging kan het bedrag onder die voorwaarde aanvaarden, maar wie waarborgt den Raad, dat een volgend bestuur dien gedelegeerde nog wil hebben Krijgt de gemeente die ƒ10.000 dan terug? Die zijn dan allang besteed. Spreker heeft er anders geen bezwaar tegen, maar gelooft niet, dat dit goed is. Men zou de schouwburgcommissie kunnen vragen om toe stemming, om een gedelegeerde te benoemen, maar het zal niet veel geven, dit thans aan dit voorstel te verbinden. Ten slotte zou spreker het volgende voorstel willen doen: «Ondergeteekende geeft in overweging bij het praeadvies op het verzoek van de Leidsche Schouwburg voor eene bij drage in de kosten van verwarming, onder a in te lasschen tusschen »bijdrage" en »van": »van B/s gedeelte, doch"." De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende ment van den heer Manders, luidende: »Ondergeteekende geeft in overweging bij het praeadvies op het verzoek van de Leidsche Schouwburg voor eene bij drage in de kosten van, verwarming, onder a in te lasschen tusschen «bijdrage" en »van": »van 6/s gedeelte, doch"." De heer van Eck gevoelde er geen behoefte aan na de rede van den heer Groeneveld zich in het debat te mengen, maar naar aanleiding van een uitlating van den heer Wilbrink, die hij niet gaarne onweersproken zou laten, wenscht hij iets te zeggen. De heer Wilbrink heeft er op gewezen, dat de principiëel- orthodox-protestantsche partijen tegen tooneel zijn en dat daaraan geen afbreuk wordt gedaan door het feit, dat sommige leden van die partijen aan tooneel doen, evenals de S. D. A. P. in het algemeen het kapitalisme bestrijdt, hoewel er ook partijgenooten zijn, die partij trekken van het kapi talisme, waaruit hij de conclusie trekt, dat dit eigenlijk geen goede partijgenooten zijn, die den strijd tegen het kapitalisme niet in die mate voeren als van goede leden van deS.D.A.P. mag verwacht worden. Wanneer dit zoo was, zou dit een veroordeeling van de partij zijn; de S.D.A.P. kent geen uit zonderingen; iedereen, die tot de S.D.A.P. toetreedt, heeft tot levensdoel om het kapitalisme te bestrijden en om de volks beweging te bevorderen, die naar spreker hoopt eenmaal het kapitalisme ten val zal brengen, en om te bevorderen alle sociaal-politieke maatregelen, die beschermen tegen de uit breiding van het kapitalisme en het proletariaat den weg wijzen naar het socialisme. Er is evenwel geen sprake van, dat geduld zou worden, dat partijgenooten, hoe bekwaam en vermogend ook, eenigszins in strijd met die verplichting zouden handelen. Spreker hoort zoo vaak de bewering, dat vele leden van de S. D. A. P. behooren tot de vermogenden. In werkelijk heid zijn het enkele tientallen van de tienduizenden. Van hen nog meer dan van de anderen kan verlangd worden, dat zij de vermogens, waarover zij beschikken, ook de econo mische, ter beschikking stellen van den strijd tegen het kapitalisme. Als sociaal-democraat moeten zij de voorrechten, die zij genieten, beschouwen als een onrecht en zij behooren door woord en daad te toonen, dat zij zoo gauw als het eenigs zins mogelijk is aan dit onrecht een einde willen gemaakt zien en alles in het werk willen stellen om het onrecht zooveel mogelijk te verminderen. Er is geen sprake van, dat men het in de S. D. A. P. met enkelen niet zoo nauw zou nemen. Integendeel! Op dengene, die veel kan, wordt een zwaardere last gelegd. Het zou een schande zijn voor de S. D. A. P., indien men daarin anders handelde. De heer Wilbrink deed dan ook beter, dergelijke uitingen voor zich te houden, waarmede hij, ook al bedoelt hij het niet zoo, een smet werpt op sprekers partij. De heer Spendel wenscht te constateeren, dat op het oogenblik beschouwingen worden geleverd, die beter bij de begrooting gehouden kunnen worden. De Raad wordt aldus op zijwegen geleid. Ook het voorstel-Manders is een zijweg, die niet noodig is. Burgemeester en Wethouders stellen zelf voor een bijdrage te geven tot een maximum van f 10.000. De heer Manders betrekt daarbij de kosten voor de verlich ting a 6.000.en komt daardoor tot zijn 5/8 gedeelte. Dit druischt echter in tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat voldoende houvast geeft. Spreker wenscht slechts de vraag te stellen, of de moge lijkheid van controle op de uitgaven van den schouwburg bestaat, zoodat, wanneer het maximum niet wordt bereikt, dit ook niet door de gemeente wordt betaald. De heer Manders zegt dit juist met zijn voorstel te beoogen. De heer Spendel leest het voorstel aldus, dat 10.000. noodig zijn voor de verbetering van de verwarming en 6000. voor de verbetering van de verlichting en dat de 10.000. (in maximum) voor de verwarming door de gemeente worden verstrekt. Spreker zou zich aan het voorstel van Burge meester en Wethouders willen houden en niet verder willen gaan dan het bedrag, dat daarin is aangegeven. De heer Parmentier wijst er op, dat de Voorzittter in de vorige vergadering heeft gezegd, dat vele bezwaren, ook prin cipiëele, ingebracht zijn tegen het voorstel, o. a. door de anti-revolutionnairen, die zelf allerlei verlangens hebben. Spreker wilde doen uitkomen, dat de anti-revolutionnairen slechts één verlangen hebben, n.l. dat dergelijke verlangens niet zouden bestaan en men dus niet zonder meer om een bijdrage of gift van 10.006.bij de gemeente komt. De anti-revolutionnairen doen dit ook niet en wenschen, dat deze en soortgelijke genoegens uit particuliere middelen worden betaald. Het verwondert spreker buitengewoon, dat de heer Bosman dit voorstel steunt; immers, toen in de Commissie van Fabri cage besproken werd het verzoek om betere bewaking van het plantsoen in het Kooipark, zeide de heer Bosman: waarom moet de gemeente dat nu weer doen; laten de menschen, die daar wonen, met elkaar dat toezicht uitoefenen. Spreker noemt dit voorbeeld, omdat dit zoo juist weergeeft het stand punt van den heer Bosman in zake particulier initiatief en gemeente-bemoeiing. Men moest dus volgens den heer Bos man niet altijd alles door de gemeente laten doen. Het geval hier is hetzelfde; er is een schouwburgvereeniging, die zelf mets doet; in 1898 hebben de voorvaderen van deze menschen den schouwburg opgericht, maar verder doen zij niets. Deze menschen mag men rekenen tot de meest kapitaalkrachtigen. Bijvoorbeeld in de 3-Octobervereeniging wordt gewerkt; daar zit fut in; zoo zou ook de schouwburgvereeniging in korten tijd een groot aantal contribuanten, leden en begunstigers kunnen winnen om de exploitatie zóó te doen zijn, dat de gemeente niet om een gave gevraagd moet worden; die ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 12