MAANDAG 15 JULI 1929. 125 vergadering gezegd heeft, dat rnen het bestuur van de schouw- burgvereeniging dankbaar mocht zijn, dat het dat werk deed, terwijl hij anders nooit een woord van waardeering uitspreekt voor persoonlijke en financieële offers, die bij andere zaken gebracht worden. Nu zegt de heer Wilmer: wanneer men bezwaren heeft tegen den schouwburg, dan moet men ook bezwaren hebben tegen de Stadsgehoorzaal. Dat kan nog komen, maar wanneer de stukken in de Stadsgehoorzaal op zoo'n laag moreel peil staan, dat in zijn blad geen advertenties opgenomen worden, had het dan niet op zijn weg gelegen, om het College van Burgemeester en Wethouders daarop te wijzen; de heer Wilmer weet de kanalen daarheen toch wel te vinden. Het was spreker niet bekend, maar als hij medezeggenschap had in het bestuur van de Stadsgehoorzaal, zou spreker geen ver gunning geven om in een gemeentelijk gebouw die minder waardige stukken te doen opvoeren. Nu weet spreker wel, dat niet alle gemeentenaren dezelfde behoeften hebben en waar die Stadsgehoorzaal er nu eenmaal is, wil spreker niet zeggen, dat zij voor alle tooneelopvoeringen gesloten moet worden; dit gebouw wordt nu eenmaal door de gemeente geëxploiteerd en wanneer er nu een aanvrage komt om een tooneelvoorstelling te geven, die niet minderwaardig is, maar waarvan opvoedkundige kracht uitgaat, dan zou spreker daar geen bezwaar tegen hebben. De heer Bosman kan enkele beweringen van den heer van Es niet onweersproken laten. In tegenstelling met den heer van Es meent hij, dat de financiëele voordeelen van den schouwburg voor de gemeente bij dit punt niet buiten het geding kunnen worden gelaten. Met het oog op deze voor deelen is het voor de gemeente gemakkelijker de gevraagde uitgave te doen. De vrees van den heer van Es, dat de schouwburg wellicht failliet zou gaan, kan spreker niet deelen, wanneer hij de balans van den schouwburg beziet, al moet hij toegeven, dat het geen schitterende onderneming is. Nu heeft de heer Groeneveld er het schouwburgbestuur een verwijt van gemaakt, dat de baten grooter zouden worden bij een betere wijze van exploiteeren, doch die beschuldiging aan het adres van het bestuur is zeer onbillijk. Het schouw burgbestuur heeft al dikwijls, juist zooals de heer Groene veld wil, de aandacht van de gezelschappen er op gevestigd, dat de duurdere plaatsen onbezet blijven en het met het oog daarop gewenscht zou zijn het verschil tusschen de prijzen niet zoo groot te doen zijn. De gezelschappen hebben echter steeds geweigerd in dien zin een verandering aan te brengen. Men moet het schouwburgbestuur daarvan dus geen verwijt maken. Het is niet bij machte daarin verandering te brengen, omdat het den schouwburg steeds tegen vasten prijs verhuurt. De opbrengst van de plaatsen is voor het gezelschap, dat den schouwburg voor dien avond huurde en dat dan zelf de prijzen der plaatsen bepaalt. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8V4 uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds, te 8£ uur. Ook thans zijn de heeren Bergers en Meijnen afwezig. Voortgezet wordt de behandeling van punt 13 der agenda. De heer Tepe had reeds tijdens de behandeling van dit voorstel door een onbescheiden blik een boekje op de tafel van den heer van Es zien liggen, dat spreker verdacht be kend voorkwam, en had gedacht, dat de heer van Es, zij bet met de beste bedoelingen, iets tegen spreker in het schild voerde. Spreker heeft het door hem geschreven artikel over de sociale taak van de gemeente ten aanzien van de volksontwikkeling nog eens zorgvuldig en, al zegt hij het zelf, met heel veel genoegen nagelezen, vooral omdat hij overtuigd is, dat hij geen woord zou willen terugtrekken van hetgeen hij toen gezegd heeft; dat is nu wel niet zoo'n buitengewone praes- tatie, maar het gebeurt wel eens, dat het noodzakelijk blijkt iets te veranderen. Spreker is er evenwel niet in geslaagd om tegenspraak met zich zelf te ontdekken, ook na het dezen middag door den heer van Es gesprokene. Spreker is integen deel den heer van Es dankbaar, dat hij eenige woordjes van spreker geciteerd heeft, waaruit blijkt, dat hij in 1922 evenals nu stond op het standpunt, dat de gemeente zeer zeker een taak te vervullen heeft ten aanzien van de volksontwikke ling in het algemeen en ten aanzien van de dramatische kunst ook in het bijzonder. Spreker heeft in 1922 de stelling verdedigd, dat de beoefening van de tooneelspeelkunst van groot cultureel belang is en dat dus zoo noodig, d. w. z. waar het particulier initiatief tekort schiet, de gemeente geroepen is om ook de dramatische kunst te bevorderen. Nu heeft de heer van Es zijn verbazing er over uitge sproken, dat in het praeadvies niet uitdrukkelijk iets was neergelegd omtrent sprekers standpunt in deze. Spreker had de vaste overtuiging, dat het standpunt der Katholieken ten aanzien van het tooneel voldoende bekend was en daarom heeft spreker het niet noodzakelijk geacht daarvan speciaal in het praeadvies te doen blijken. Het eenige, dat spreker den heer van Es kan toegeven, is, dat hij indertijd beweerd heeft, dat men bij de subsidieering door de gemeente ter bevordering van het tooneel buitengewone waakzaamheid in acht moest nemen en eventueel condities moest verbinden aan het verleenen van subsidie. Spreker staat nog op het standpunt, dat men, wanneer men een geregeld subsidie wil verleenen, hetzij aan een tooneelgezelscbap, hetzij aan een bestuur, dat schouwburgen exploiteert, waar geregeld tooneel opvoeringen plaats hebben, verstandig doet door daaraan bepaalde condities te verbinden. Er is echter zooals ook de heer Wilmer zei een hemelsbreed verschil tusschen het verleenen van een jaarlijksch subsidie en het medewerken tot het in stand houden van een gebouw, dat o. a. dient tot het geven van tooneeluitvoeringen. Spreker moet echter den heer van Es toegeven, dat, indien men streng door redeneert, men ook door het helpen in stand houden van het gebouw indirect medewerkt aan wat er straks zal opgevoerd worden. Yan dat standpunt af bezien, zou het niet onmogelijk zijn in een geval als dit eenige voorwaarden aan de verleening van de bijdrage te verbinden. Welke sanctie is echter mogelijk? Het eenige zou zijn, dat men, indien de voorwaarden niet werden nagekomen, de bijdrage terugnam door de centrale verwarming weg te nemen. Spreker meent, dat de heer van Es niet gelukkig is geweest in zijn poging om spreker in tegenspraak met zichzelf te brengen. Als Katholiek stelt spreker zich op het standpunt, dat uit het oogpunt van het algemeen belang en de volksontwikke ling de overheid een taak heeft te vervullen zoowel ten opzichte van de dramatische kunst als ten aanzien van alle andere uitingen van kunsten en wetenschappen, het een en ander onder het voorbehoud, dat het particulier initiatief in zoo'n geval te kort schiet. De heer Romijn kan de logica niet inzien van de bewering van den heer Groeneveld, dat uit het feit, dat spreker het hebben van een schouwburg voor Leiden een gemeentebelang acht, zou voortvloeien, dat spreker ook moet gevoelen voor gemeentelijke exploitatie van dat gebouw. Tusschen beide bestaat geen verband. Spreker kan ook niet begrijpen, hoe het doen zitting nemen van een lid van den Raad in het bestuur van den schouwburg in eenig opzicht een behoorlijke exploitatie van den schouwburg zou kunnen bevorderen; vandaar dan ook, dat spreker zich niet kan vereenigen met het voorstel van den heer Sijtsma, die dit als een panacée voor de slechte exploitatie aanbeveelt. Het kan zijn, dat de gedelegeerde toevallig een goed orga nisator is, van wiens adviezen het bestuur dankbaar gebruik maakt. Het bestuur zal zich echter om adviezen niet in de eerste plaats wenden tot de leden van den Raad, maar wel tot de directies van schouwburgen in andere plaatsen. Spreker kan niet inzien, dat men in het gemeentebelang werkzaam is, indien men van de gelegenheid, dat een bijdrage wordt gevraagd, gebruik maakt om een gedelegeerde aan te wijzen. De heer Groeneveld blijft het met elkaar in tegenspraak acnten, wanneer de heer Romijn aan den eenen kant beweert, dat het hebben van een schouwburg een gemeentebelang is en zich er aan den anderen kant tegen verzet, dat de ge meente op eenigerlei wijze medezeggenschap zou hebben in het beheer van den schouwburg. Spreker zou niet weten, waarom de Gemeenteraad zich niet met een gemeentebelang kan bemoeien; de Raad is daarvoor het aangewezen lichaam, ook al gaat men niet zoover dat men gemeentelijke exploitatie instelt. Nu zegt de heer Romijn welwanneer men behoefte heeft aan deskundige voorlichting, zoekt men geen deskundige in den Raad, maar dan denkt de heer Romijn waarschijnlijk alleen aan een gunstiger financiëele exploitatie, maar spreker stelt nog andere eischen, n.l. dat ook rekening gehouden wordt met de belangen der gemeentenaren, zoodat het bijwonen der voorstellingen door de arbeidersklasse bereikbaar is. Wanneer spreker, gelijk de heer Wilbrink zegt, heeft op gemerkt, dat men dankbaar moest zijn, dat particulierenden schouwburg exploiteerden, dan blijft hij daarbij, want anders had de gemeente dat zelf moeten doen, hetgeen allicht geen voordeel oplevert; in zeker opzicht kan men daarvoor dus dankbaar zijn. De heer Wilbrink heeft eindelijk ook erkend, dat men ook in zijn kring voor tooneel gevoelt en er aan doet, met welke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 11