124 MAANDAG 15 JULI 1929.
gevonden, door het bestuur van den schouwburg vaak worden
geweigerd.
Spreker geeft toe, dat uit de exploitatie, zooals ze tot nu
toe is gevoerd, het geld niet te halen is. Als buitenstaander,
die betrekkelijk weinig van schouwburgexploitatie weet, is
spreker echter geneigd de vraag: kan het geld betaald wor
den uit een gewijzigde exploitatie? bevestigend te beant
woorden.
Spreker wil, in de hoop, dat het Schouwburgbestuur er zijn
voordeel mee kan doen, in het openbaar zeggen, dat er een zeer
groot verschil is in de bejegening, die men ondervindt bij
den schouwburg en bij de Stadsgehoorzaal, wanneer men komt
spreken over het huren vari de zaal.
De vraag is gesteld: wat zal er gebeuren, als achteraf
blijkt, dat de schouwburg zichzelf niet kan bedruipen? Uit
het feit, dat het bestuur verklaart, dat geen 300.— meer
uit de exploitatie kan worden gehaald, mag veilig worden
afgeleid, dat een fiasco van den schouwburg niet onwaar
schijnlijk is. Men overschrijdt het bedrag van 300.— al,
wanneer in een jaar de zaal een paar keer minder wordt ver
huurd of extra uitgaven voor het onderhoud van het gebouw
moeten worden gedaan. Wanneer het schouwburgbestuur dan
een jaarlijksch subsidie zou vragen aan de gemeente, zou
spreker beslist daartegen zijnen wanneer dan het bestuur
het dreigement zou doen hooren of in uitzicht zou stellen: dan
sluiten wij den schouwburg, waar zouden dan die/10.000.
blijven, die nu gegeven worden?
Er is geen enkele garantie gegeven, dat die ƒ10.000.blij
vend worden aangewend voor den schouwburg. Wanneer er
na eenige jaren een tekort is, dan hebben die f 10.000.
alleen gestrekt om de waarde van dien schouwburg, die dan
aan dengene, die het gebouw wil, verkocht wordt, te ver
meerderen.
Spreker zegt niet, dat hij op dien grond tegen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders zal stemmen, maar hij
heeft toch den indruk, dat deze zaak niet zoo zakelijk be
handeld is als hij wel zou wenschen!
De heer Verweij zal, na de voortreffelijke verdediging van
het voorstel door den heer Groeneveld en met waardeering
voor de opmerkingen van de heeren Sijtsma en Bosman,
kort zijn. Dezen middag is met kracht van verstandelijke
argumenten gepoogd elkaar te overtuigen. Spreker zou zich
meer van gevoelsargumenten willen bedienen. Er is steeds
geleerd, dat Leiden nauw samengegroeid is met zijn univer
siteit; Leiden en zijn universiteit zijn één en nu is het toch
ook voor de universiteit van beteekenis, dat Leiden in het
bezit van zijn schouwburg blijft. Het is verkeerd, wanneer
men de studentenverenigingen, die in vrij aanzienlijke
getale gebruik maken van den schouwburg, verwijzen moet
naar elders en ook vele particuliere verenigingen, niet ver-
eenigingen, die eenigen tijd bestaan en dan weer verdwijnen,
maar vereenigingen van naam, zooals b.v. Litteris Sacrum,
Jacob Cats, Nut en Vermaak. Deze vereenigingen hebben een
groote behoefte aan een schouwburg. Spreker hoopt niet, dat
het argument van de anti-revolutionnairen, dat zij princi-
piëele tegenstanders van dit subsidie zijn, usance zal worden,
want als elke partij zich bij het voteeren van bedragen gaat
afvragen: ligt dat wel in mijn lijn, dan gaat men een beden
kelijke!! kant uit.
Bij de verdeeling van de belastinggelden, die door de ge-
heele gemeente worden opgebracht, dient men zich niet af
te vragenligt de verleening van dat subsidie wrel in de
lijn van mijn partij? Indien sprekers fractie die tactiek zou
toepassen, zou ze wellicht tegen 60 °/0 van de gedane voor
stellen moeten stemmen.
Spreker hoopt, dat Leiden zich niet in de oogen van andere
gemeenten belachelijk zal maken, maar een daad zal ver
richten, die getuigt van wijs beleid, door het bestuur van
den schouwburg in staat te stellen de noodige veranderingen
in het gebouw aan te brengen, waardoor de mogelijkheid
van een betere exploitatie in de toekomst wordt geschapen.
Het aantal plaatsen is te gering in verhouding tot de be
hoeften. De plaatsen van de tweede rij amphitheater en
galerij zijn practisch uitgesloten van een volledige bezetting.
Wordt door de veranderingen bereikt, dat de goedkoopere
plaatsen beter aan hun doel beantwoorden, dan is spreker
niet bevreesd, dat de schouwburg niet zal kunnen rendeeren.
Spreker kan dan ook in volle vrijheid adviseeren dit voorstel
aan te nemen.
De heer Heemskerk zal, nu hij de argumenten heeft ge
hoord, die voor en tegen het voorstel zijn aangevoerd, zeker
zijn stem aan dit voorstel geven. De Raad mag niet door
het afwijzen van het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders de mogelijkheid van het in gevaar komen van het voort
bestaan van den schouwburg voor zijn verantwoording nemen.
In het algemeen gevoelt spreker veel voor een voorstel
als dat van den heer Sijtsma en in normale omstandigheden
zou hij dan ook dadelijk met het voorstel v an den heer
Sijtsma zijn meegegaan. Er wordt echter op het oogenblik
geen jaarlijksch subsidie gevraagd, maar een gift in eens
voor het aanbrengen van veranderingen, die met het oog op
mogelijk brandgevaar door de autoriteiten zijn geboden. De
Raad kan dan ook in dit geval geen medezeggenschap in het
beheer verlangen, die hij heeft in de instellingen, welke ge
regeld worden gesubsidieerd. In de aanwijzing van een gede
legeerde van den Raad in het schouwburgbestuur zou feitelijk
opgesloten liggen, dat de Raad een zekere verantwoordelijk
heid zou dragen voor het beheer 'van den schouwburg. Om
die reden zou spreker zich ernstig moeten afvragen, of hij
wel zijn stem aan een geregelde subsidie zou kunnen 'geven.
Daarom zou spreker op het oogenblik niet gaarne het
voorstel van den heer Sijtsma onderstrepen.
De heer Wilbrink zegt, dat de heer Verweij gesproken
heeft over de band van de universiteit met Leiden, maar
daarnaast toch ook gememoreerd heeft, dat er wel subsidies
toegestaan worden aan verschillende inrichtingen en stichtingen,
waarmede niet direct iedereen symphatiseert. Spreker geeft
dat toe, maar van christelijke zijde is ook nooit subsidie ge
vraagd voor inrichtingen van kunst en vermaak. Ook van
christelijke zijde is wel gestemd vóór subsidie aan zaken van
algemeen belang, al rustte daar niet direct een christelijk
cachet op, maar hier gaat het om een inrichting van kunjst
en vermaak.
De heer Verweij: Ten algemeenen nutte.
De heer Wilbrink zegt, dat, wanneer dit werkelijk een
zaak van beteekenis voor de gemeente is, en wanneer het
werkelijk een zaak van groote cultureele waarde is voor de
menschen, die den schouwburg bezoeken, dezen daarvoor dan
maar een dubbeltje meer moeten missen; de partijgenooten
van den heer Verweij weten voor hun idealen toch ook wel
een offer te brengen. Wanneer die menschen zoozeer de
noodzakelijkheid van schouwburgbezoek gevoelen, moeten zij
daarvoor ook een offer brengen.
De heer Verweij zegt, dat zij daarvoor de vermakelijkheden-
belasting betalen, waar de menschen van de richting van den
heer Wilbrink niet voor behoeven te betalen.
De heer Wilbrink zegt, dat men zich daar niet op beroepen
kan, want ook voor de van christelijke zijde georganiseerde
bijeenkomsten moet vermakelijkhedenbelasting betaald worden.
De Christelijke Vrouwenbond b.v., die wel eens een spreekster
laat komen om zich over een en ander te laten voorlichten,
waaraan de voorwaarde is verbonden, dat voor een sociaal
doel een collecte moet worden gehouden, moet daarvoor aan
de gemeente 20 vermakelijkhedenbelasting betalen.
De heer Heemskerk: Dan wordt er wat bij gedaan.
De heer Wilbrink zegt, dat er hoogstens een psalmvers
bij gezongen zal worden. Indien men daarvoor 20 ver
makelijkheidsbelasting moet betalen, behoeft men niet te
klagen, als er een stuk wordt opgevoerd, waarbij het uit
sluitend te doen is om de kunst en het vermaak.
De voorstanders van het voorstel hebben zelf beweerd, dat
er zoowel goede als slechte stukken worden opgevoerd en
dat men ze door elkaar moet aanvaarden en dat men daarvoor
de bijdrage geelt.
Ook in de christelijk-historische kringen worden wellicht
tooneelstukjes opgevoerd, maar men vraagt daarvoor geen
subsidie van de gemeente. Men kan principieel tegenstander
zijn van het tooneel en toch in eigen kring menschen ont
moeten, die iets aan tooneel doen. De S. D. A. P. is principieel
tegenstandster van het kapitalisme, maar er zijn in de S.D.A.P.
personen, die tamelijk veel aan het kapitalisme doen; men
heeft daarvan in de S. D. A. P. aardig den slag. Misschien
wordt het hun door hun vrienden kwalijk genomen, maar
dan toch niet zoo kwalijk, of men vertrouwt hun de voor
aanstaande plaatsen toe, men vaardigt hen af in de bestuurs
colleges, in de Eerste en Tweede Kamer.
Spreker wenscht alleen te constateeren, dat men in de
S. D. A. P. gemakshalve van het beginsel afwijkt, maar men
daarom niet moet zeggen: ze is niet anti-kapitalistisch. De
S.D.A.P. is volgens spreker anti-kapitalistisch, maar zij
brengt menschen op de eerste rangen, die sterk kapitalistische
neigingen hebben. Dit heeft wel niets te maken met den
schouwburg, maar daarmede heeft ook niets te maken, hoe
de anti-revolutionnairen er over denken. De heer, van Stralen
vroeg spreker iets nieuws te zeggen. Wellicht is het nieuwe
voor den heer van Stralen, dat de S.D.A.P. strijdt tegen
het kapitalisme, maar in haar vooraanstaande personen zoo
sterk van het beginsel kan afwijken. Spreker vond het een
merkwaardige uiting, dat de heer Groeneveld in de vorige