68
komst op te stellen en de stoplijn niet te overschrijden,
totdat het teeken wordt gegeven, dat doorgereden kan
worden bestuurders van rijwielen zijn bovendien verplicht
op zoodanige wijze stil te houden, dat zij ten minste één
voet op den grond hebben.
Onder stoplijnen worden verstaan al dan niet onderbro
ken lijnen, strooken, strepen of andere door Burgemeester
en Wethouders vastgestelde aanduidingen, in of op het pla
veisel van den openbaren weg aangebracht teneinde in den
zin van het eerste lid als stoplijn te dienen."
De Commissie voor de Strafverordeningen,
Voorzitter.
Van Deventer, Secretaris.
N°. 116. Leiden, 13 Juli 1929.
In hun hierbij teruggaand schrijven d.d. 9 Mei 1928
hebben een aantal winkeliers aan de Haarlemmerstraat en
de Donkersteeg Uwe Vergadering verzocht, de verordening
op de Straatpolitie (deze verordening, zooals zij thans geldt,
is opgenomen in Gemeenteblad 1927, No. 18) aan te vullen
met een bepaling, krachtens welke het op straffe verboden
zal zijn, tenzij met schriftelijke vergunning van Burgemeester
en Wethouders, op den openbaren weg op andere plaatsen
en tijden, dan door Burgemeester en Wethouders daartoe
zijn aangewezen, goederen te koop aan te bieden of tever-
koopen. Adressanten deelen mede, dat zij in den laatsten
tijd in toenemende mate overlast ondervinden van den
lossen straatverkoop, in het bijzonder van bananen en
bloemen, voor hunne winkels. De dikwijls extra lange en
breede wagens met bananen belemmeren het verkeer; venters,
welke met groote manden met bloemen postvatten op het
trottoir, staan ann een rustige bezichtiging der winkeletal ages
in den weg; het geschreeuw, waarmee de venters hun waren
aanprijzen, is hinderlijk en wordt door adressanten voor
hunne winkels niet op zijn plaats geacht. Van de bestaande
bepalingen in de verordening, met name van de artikelen
22 en 38, het laatste artikel ook in verband met de geringe
straf, welke maximaal tegen overtreding daarvan is bedreigd,
verwachten zij geen heil. Derhalve stellen zij voor, den
lossen straatverkoop behoudens vergunning in de geheele
stad te verbieden behalve in die straten, welke door Burge
meester en Wethouders als vrije straten worden aangewezen.
De Leidsche Middenstandscentralo heeft bij haar eveneens
hierbij teruggaand schrijven d.d. 12 Mei 1928 aan Uwe
Vergadering aan het verzoek der winkeliers adhaesie be
tuigd.
Uwe Vergadering stelde deze verzoeken om bericht en
raad in handen van Burgemeester en Wethouders. De be
handeling hiervan overnemende en onder verwijzing naar de
ter inzage gelegde rapporten van den Commissaris van Politie,
den Directeur van den Markt- en Haverdienst en de Commissie
voor den Markt- en Havendienst, deelen wij U het volgende
mede.
Aan den loopenden straatverkoop, in het bijzonder in de
Haarlemmerstraat en omgeving, is voor de winkeliers, en
in het algemeen voor het verkeer zeker eenige last verbon
den. Intusschen schuilt in de klachten van de winkeliers
o k wel eenige overdrijving. In ieder geval meenen wij, dat
zij een zoover gaande reglementeering van dien straatverkoop,
als adressanten wenschen, niet wettigen. Een stelsel, waarbij
de losse straatverkoop, hetzij voor de geheele stad, hetzij
voor een deel der stad (door aanwijzing van de vrije, dan
wel door aanwijzing van de onvrije straten) tot een ge-
octroyeerd beroep wordt gemaakt en van een vergunning
van Burgemeester en Wethouders afhankelijk wordt gesteld,
achten wij dan ook niet noodig en niet gewenscht. Ook
meenen wij, dat aan de hand van de bestaande bepalingen,
met name artikel 52 van de verordening, nog wel met succes
tegen overlast kan worden gewaakt. Aan het bezwaar, dat
op sommige overtredingen een te geringe straf is gesteld,
kan worden tegemoet gekomen door ook in de verordening
op de Straatpolitie eenheid te brengen in de verschillende
strafposities, gelijk dit reeds eerder geschiedde ten aanzien
van de verordeningen op het Bijden (verordening van 31
October 1927, Gemeenteblad No. 19), op de Wateren (ver
ordening van 13 Februari 1928, Gemeenteblad No. 4) en op
de Markten (verordening van 21 Januari 1929, Gemeente
blad No. 4). Overigens meenen wij, dat behoort te worden
volstaan met een beperkende bepaling ten aanzien van de
lengte en breedte van de handwagens, 1 met behulp waarvan
gevent wordt.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging, vast
te stellen de volgende
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 12 Mei 1912
(Gemeenteblad No. 17) op de Straatpolitielaatstelijk
gewijzigd bij verordening van 31 October 1927
(Gemeenteblad No. 18).
Artikel I.
Achter artikel 52 van bovengenoemde verordening wordt
ingevoegd
„Artikel 52bis.
Het is aan venters verboden:
a. op den openbaren weg een handwagen te plaatsen of
te hebben, waarvan het laadvlak, hetzij in de breedte, hetzij
in de lengte, op eenigerki wijze is vergroot;
b. op den openbaren weg een handwagen te plaatsen of
te hebben, waarvan de lengte meer bedraagt dan 2.10 M.,
of de breedte meer, dan 1.10 M.
Het vorenstaande is niet van toepassing op venters, die
met schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethou
ders op den openbaren weg met een handwagen een stand
plaats innemen."
Artikel II.
Artikel 66, eerste lid wordt gelezen als volgt:
„Overtreding van de bepalingen dezer verordening wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen, of geld
boete van ten hoogste vijf en twintig gulden."
De Commissie voor de Strafverordeningen,
A. VAN de Sande Bakhtjyzen, Voorzitter.
van Deventer. Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Aan den Baad der Gemeente Leiden,
geven met verschuldigden eerbied te kennen,
ondergeteekenden, allen winkeliers aan de Haarlemmer
straat en Donkersteeg te Leiden,
dat zij voor hunne zaken een steeds ernstiger wordende
overlast en schade ondervinden door den voor hunne winkels
plaats hebbenden straatverkoop;
dat in den laatsten tijd de kooplieden, die op wagens
bananen of in manden bloemen en andere artikelen ver-
koopen zeer in aantal zijn toegenomen;
dat in het bijzonder de verkoopers van bananen met
hunne telkens stilstaande extra lange en breede handwagens
hèt verkeer op den openbaren weg voor hunne winkels
ernstig belemmeren en in gevaar brengen;
dat zulks voor voetgangers nog verergerd wordt door de
op de trottoirs neergesmeten bananen-schillen;
dat de straat voor hunne winkels dikwijls zoodanig met
rommel, van den straatverkoop afkomstig, bezaaid is, dat
vooral bij regenval de afvoer van het hemelwater bij de
riool putten verstopt geraakt;
dat het bezichtigen der etalage's hunner winkels ten zeerste
bemoeilijkt en dikwijls zelfs onmogelijk gemaakt wordt door
het daarvoor postvatten van venters, die in manden bloemen,
paling of andere artikelen te koop aanbieden ofverkoopen;
dat volgens artikel 22 der Verordening op de Straat
politie het verboden is, tenzij met schriftelijke vergunning
van Burgemeester en Wethouders op den openbaren weg:
a. met eenig vervoermiddel een standplaats in te nemen,
b. met een tafel, kraam of eenig ander voorwerp, geen
vervoermiddel zijnde, een standplaats in te nemen,
c. koopwaren uit te stallen,
d. enz.;
dat overtreding van de bepalingen van dit artikel echter
door de politie zeer moeilijk te constateeren valt, aangezien
de overtreders, zoodra zij politie zien naderen, met hunne
handelswaren de ingenomen standplaats verlaten om die
op dezelfde plaats of iets verder weer in te nemen, zoodra
de politie uit zicht is;
dat ook de bepaling, vervat in artikel 38 der Verordening
op de Straatpolitie, waarbij het verboden is, zich tegen het
goedvinden van den bewoner van eenig huis op de daarvoor
gelegen stoep te blijven ophouden, geen doel treft, doordien
overtreding dezer bepaling slechts gestraft kan worden met
een geldboete van ten hoogste één gulden;
dat die venters met het oog op de prima standplaats, die
zij aldus voor den verkoop hunner koopwaar innemen, dien
Guldon boete gaarne hiervoor over hebben;
A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN,