MAANDAG
maar spreker vindt het dan toch onverantwoordelijk, dat er
zoo lang gewacht is. Zijns inziens mag men nu niet zeggen:
als de Raad dit niet aanneemt, neem ik de verantwoorde
lijkheid niet langer op mij. De Directeur is dan in gebreke
gebleven door zoo laat te zeggen hoe het er mede staat.
De Wethouder heeft er van alles bijgehaald, wat zich in
de commissie heeft afgespeeld, maar spreker heeft dat niet
ter sprake gebracht. Spreker heeft niet gezegd, dat hij niet
ingelicht zou zijn, maar heeft uitdrukkelijk gezegdde Raads
leden, die buiten de commissie staan, hebben niet de
voorlichting gehad, die zij volgens spreker moesten hebben.
Die moesten ook hebben de correspondentie van de commissie
en van de firma's, die aanbiedingen gedaan hebben. De Wet
houder heeft verklaard, dat de heeren alles konden krijgen,
maar dat ging over de correspondentie van den heer Star-
kenburg. Het is misschien van spreker een fout geweest, dat
hij als commissielid die andere stukken niet gevraagd heeft,
maar nu hij het achteraf belangrijk acht om ook de brieven
van de andere inschrijvers in te zien, begrijpt hij niet welk
bezwaar er tegen is om die stukken ook in de Leeskamer
ter inzage te leggen. De commissieleden, die een rapport
gekregen hebben, hebben dat thuis kunnen bestudeeren; de
andere leden hebben die zaak even kunnen nagaan in de
Leeskamer, maar niet ieder Raadslid heeft tijd om speciaal
een avond naar de Leeskamer te gaan; wanneer men het
thuis heeft, kan men het zelf regelen. Bovendien is het niet
onmogelijk, waar er 33 Raadsleden zijn, dat 3 Raadsleden
het rapport op hetzelfde oogenblik willen bestudeeren; dan
kan op dien avond maar 1 lid het hebben, daar er een be
hoorlijke tijd voor noodig is om het te bestudeeren. Wat was
er nu tegen, om dit rapport aan de Raadsleden rond te
sturen? De Raadsleden, die het niet behoorlijk bestudeerd
hebben, kunnen straks bij de stemming, hetzij voor of tegen,
geen behoorlijk oordeel vellen.
De heer Heemskerk gevoelde aanvankelijk ook wel wat
voor het voorstel van den heer Sehüller, daar voor hem in
deze zaak nog veel duisters lag. Bij nadere beschouwing is
spreker echter tot een anderen gedachtengang gekomen, n.l.
dezen. Na dien tijd zijn vele dingen bij den Raad ingekomen,
vooral betreffende de uitvoering van het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders. Dit voorstel behelst twee zaken,
n. 1. om door den Raad een andere wijze van vuilverwijde-
ring te doen vaststellen en in de tweede plaats om een
contract af te sluiten, teneinde te trachten een afzetgebied
voor het vuil te vinden. Nu zegt de heer Sijtsmaer zijn
zooveel adressen ingekomen en daarom is het van belang
deze zaak uit te stellen, maar die betreffen allemaal de tweede
quaestie. De eerste vraag, n.l. of besloten zal worden op te
houden met vuilverbranding en over te gaan tot een andere
methode, die door Burgemeester en Wethouders wordt voor
gesteld, kan gevoegelijk direct behandeld worden, zonder op
hét voorstel van den heer Sehüller in te gaan. Ten aanzien
van de tweede quaestie, of en met wie een contract tot afname
gesloten moet worden, liggen voor spreker nog vele zeer
duistere vraagpunten open. Spreker zal afwachten wat op de
gemaakte opmerkingen straks zal worden geantwoord, ten
einde daarnaar zijn houding te bepalen. In ieder geval meent
spreker, dat de Raad gevoegelijk thans kan besluiten in prin
cipe, dat men met de vuilverbranding zal ophouden. Het
voorstel-Schüller acht spreker veel te uitgebreid, want door
dat aan te nemen zou men niets aan de zaak kunnen doen.
Als er in principe tot vuilverwijdering is besloten, zal spreker
wel overwegen, of hij niet zal moeten voorstellen, het tweede
puntaan wien het moet worden opgedragen en waar het
moet worden gebracht, aan te houden tot een volgende ver
gadering.
De heer Groeneveld zegt eens te hebben nagegaan hoe
men in 1912 tot de oprichting van de vuilverbranding is ge
komen. Voor dien tijd bestond een toestand, die veel leek op
hetgeen Burgemeester en Wethouders thans voorstellen. Er
bestond toen een belt, het stadsvuil werd vermengd met
bagger en voor landbouwdoeleinden gebruikt, al was dit niet
in belangrijke mate. Er is toen een commissie van deskundigen
benoemd, die rapport heeft uitgebracht, dat gedrukt is en aan
alle leden is toegezonden. Spreker betreurt het, dat niet alle
leden het voorstel van Burgemeester en Wethouders, in 1911
gedaan, naast het thans ingediende voorstel hebben gelegd.
Naar aanleiding van het uitgebrachte rapport stelden Burge
meester en Wethouders in 1911 voor om over te gaan tot
vuilverbranding. Dat was het summum, het beste en beter
was er niet. Het aanwenden voor landbouwdoeleinden werd
verkeerd genoemd, het dempen van plassen was in hooge
mate ongezond, daar het water zou worden verontreinigd en
er is toen een gemeentelijke vuilverbranding opgericht.
Het vuil is nu 16 jaar verbrand; men is er niet altijd tevreden
over geweest, ook spreker niet, maar nu komen er andere
deskundigen en zeggen: keer terug naar den toestand van
3 JUNI 1929. 81
vóór 1912 en ga het stadsvuil nu aanwenden om plassen te
dempen. De volksgezondheid zal nu daardoor niet worden
benadeeld. Men zal het spreker zeker niet kwalijk nemen, dat
hij zich na dat alles erg onzeker gevoelt. Al die deskundigen
komen met elkaar in strijd. Spreker vraagt zich af, of de roep:
het vuil naar den akker of naar de plassen, niet een mode is
geworden. Moet men daarmede in Leiden niet buitengewoon
voorzichtig zijn? Spreker is nog niet overtuigd. In 1911 was
vuilverbranding het beste in het belang der volksgezondheid
en nu komt er weer een voorstel om tot den ouden toestand
terug te keeren en om radicaal met de vuilverbranding te
breken en om met het vuil plassen te dempen. Spreker ge
voelt zich erg onzeker en dringt er op aan om dat voorzichtig
te doen en de vuilverbrandingsinstallatie intact te houden en
om te beginnen met hier en daar een niet te groote plas te
dempen en als daarover geen klachten komen door te gaan
dan ontloopt men het gevaar, dat er, wanneer er na eenige
jaren vele klachten komen, weer voorgesteld wordt om maar
weer tot vuilverbranding over te gaan.
De heer Parmentier zegt, dat hetgeen de heer Sehüller op
het oogenblik vraagt, n.l. om alle rapporten en stukken, waar
van hij zegt, dat hij ze in de Commissie zelf ook niet gezien
heeft, aan de Raadsleden te sturen, niet gebruikelijk is. De
heer Sehüller vroeg, dat de Raadsleden kennis zouden kunnen
nemen van alle bijbehoorende stukken; dat is hem in de
Commissie aangeboden, maar dat vond hij, evenals de andere
commissieleden, niet noodig. Dit medelijden van den heer
Sehüller met de andere Raadsleden, wien hij stukken wil toe
zenden, die hij zelf niet noodig had, is, evenals de geheele
actie van den heer Sehüller tegen deze zaak, onbegrijpelijk.
Bovendien is bedoeld rapport, zoo niet in extenso, dan toch,
naar de feiten, afgedrukt in het Ingekomen Stuk. De noodige
gegevens, die in het rapport staan en alles, waar het om gaat,
staan in het Ingekomen Stuk. Waarom vraagt de heer Sehüller
dat dan?
Bovendien, wanneer een fractie een lid afvaardigt naar een
commissie, is dat toch niet om niet; de bedoeling is dan toch,
dat die fractie een vertrouwensman in die commissie heeft,
een deskundige, zooals de heer Sehüller er een is voor de
S. D. A.P., om over de daar voorkomende zaken te oordeelen.
De heer Manders meende aanvankelijk ook, dat de Raads
leden misschien niet genoeg in de gelegenheid waren gesteld
om die stukken te kunnen beoordeelen, maar zij liggen evenwel
al ter inzage van 24 Mei af. Bovendien wisten de Raadsleden
al ruim een jaar, dat dit punt aan de orde zou komen. Spreker
gelooft niet, dat er nog eenige gegevens verstrekt kunnen
worden, die een beter licht op de zaak zouden kunnen werpen,
en spreker ziet dus geen reden om de zaak uit te stellen!
De heer van Es is in hooge mate bevreemd door het
voorstel van den heer Sehüller, in de eerste plaats omdat het
zoo onvolledig is. Tot wanneer wil de heer Sehüller het n.l.
uitstellen? Zoowat tot in het oneindige?
Spreker is dat niet gewend van de heeren van de overzijde.
Wanneer zij een voorstel doen, is het gewoonlijk af en maken
zij er ook haast bij. Het voorstel van den heer Sehüller heeft
spreker dan ook te meer bevreemd, omdat de zaak daardoor
op de lange baan zal worden geschoven, terwijl men zoo vaak
van die zijde hoort aandringen op spoed. Het gaat hun nooit
snel genoeg.
Ook heeft spreker er zich over verwonderd, dat juist de
heer Sehüller het voorstel heeft gedaan. Deze is lid van de
Commissie van Fabricage en is dus in de gelegenheid geweest
alles na te pluizen en de zaken met zijn fractiegenooten te
bespreken. Hij heeft ook gelegenheid gehad met verschillende
andere personen en corporaties voeling te houden. Spreker
meent dus te mogen veronderstellen, dat de heer Sehüller en
diens partijgenooten volkomen op de hoogte zijn. Dat de heer
Sehüller zooveel voor leden van een andere politieke kleur
zou voelen, dat hij ten behoeve van hen zijn voorstel heeft
gedaan, kan spreker haast niet aannemen. Z. i. is er een
andere factor in het spel, die door den heer Sehüller niet
wordt genoemd. Wanneer spreker nagaat de vergadering, waai
de heer Lührs heeft gesproken, welke vergadering waarschijnlijk
door den heer Sehüller is bijeengeroepen, doet dit spreker
aan allerlei dingen denken. Er werd daar voornamelijk ge
sproken over de bedrijfszekerheid en de vrees werd geuit, dat
er stagnatie in den afvoer zou kunnen komen. Spreker meent
echter, dat juist uitstel van dit voorstel gevaar voor de be
drijfszekerheid meebrengt, dat het meer een bedrijfsonzeker-
heid zal worden en dat er gevaar voor stagnatie zal komen.
Spreker heeft vaak gezien, hoe er op de Langegracht twee
of drie vuilniswagens stonden te wachten om verwerkt te
worden. Daardoor ontstaat er bedrijfsonzekerheid. Op grond
hiervan zal spreker dan ook het voorstel-Schüller niet kunnen
steunen.
Spreker ziet bij het voorstel van den heer Sehüller nog den