88 MAANDAG 3 JUNI 1929. fende de algemeene waterstaats- en scheepvaartbelangen. De polders zijn zeer beducht voor waterverontreiniging. Spreker wijst er op, dat er juist vrij dicht in de buurt van Nieuwkoop en wel tusschen een van de polders onder Alphen gelegen en de gemeente Alphen a. d. Rijn een groote kwestie over waterverontreiniging plaats heeft, waarbij waarschijnlijk de polder in het gelijk zal worden gesteld. Spreker acht het niet onmogelijk, dat een dergelijk geval zich ook met de gemeente Nieuwkoop zou kunnen voordoen. Het vuil wordt op de riet landen gestort, maar spreker is er van overtuigd, dat daardoor ook het water zal worden verontreinigd, want die landen zullen door het storten van het vuilnis onder water komen. In ieder geval meent spreker, dat deze zaak eens nader onder de oogen moet worden gezien. De polder Nieuwkoop zou wel hebben toegezegd, dat hij niets in den weg zou leggen, maar spreker zou een schriftelijke zekerheid hieromtrent zeer ge- wenscht vinden. Zooals in het rapport van Burgemeester en Wethouders medegedeeld, is dus deze opdracht voornamelijk in het belang der bedrijfszekerheid aan de gemeente Nieuwkoop gegeven; anders was het aan een lageren inschrijver gegund. Gebroeders van Nieuwpoort hebben uit zich zelf aangeboden om bij ijs op andere wijze in den afvoer van het vuil te voorzien, en wel gedurende een periode van niet langer dan 3 weken. Leiden vond dat echter niet lang genoeg en niet zeker genoeg. Daardoor is de prijs per M3 met 5 cent verhoogd, hetgeen per jaar ƒ1500.beteekent, een groot bedrag, waarvoor men heel wat risico zou kunnen nemen. Het eigenaardige is even wel, dat aan Nieuwkoop geen eischen zijn gesteld, wat betreft een geregelden afvoer bij ijs. De combinatie van de artikelen 12 en 1 der overeenkomst, waarin alleen staat, dat Nieuwkoop zich verbindt de vuilnis geregeld naar een plaats buiten Leiden te vervoeren, geeft geen volledige zekerheid voor een geregelden afvoer, zooals Leiden dien zich denkt. Ook hierin zou spreker gaarne voorzien. Wat betreft de opmerking van den heer Wilbrink, die in artikel 10 in plaats van «vervoer", «afvoer" wil lezen, het lijkt spreker beter om in artikel 10 heelemaal niet over ver voeren of wegvoeren te spreken, maar om dat artikel b.v. te lezen: De gemeente Leiden betaalt voor eiken M3. vuilnis, welke weggevoerd wordt... enz. Ook artikel 13 is niet geheel duidelijk. Daarin wordt bepaald, dat Leiden in bepaalde gevallen ontbinding der overeenkomst kan vorderen met «vergoeding van kosten, schaden en inte ressen." De bedoeling is natuurlijk, dat die vergoeding aan Leiden wordt gegeven, maar Nieuwkoop kan dit straks anders uitleggen en zeggen, dat zij recht heeft op die vergoeding. Ook daarin zou spreker gaarne voorzien. Verder zou spreker gaarne een nadere verklaring krijgen van artikel 14, daar de redactie van dat artikel hem ook niet geheel duidelijk is. De heer Romijn zou gaarne een paar vragen stellen over den vorm, waarin deze overeenkomst gegoten is. Spreker had verondersteld, dat, waar het hier gaat over het weghalen van het vuil van een gemeente, dit alleen in het contract was neergelegd en dat men zich had aangesloten bij den feitelijken toestand en dat men dus zou hebben gekregen een speciaal soort contract en wel aanneming van werk, hieruit bestaande, dat Nieuwkoop op zich nam het vuil van Leiden weg te voeren naar een plaats daarbuiten. Men heeft evenwel een anderen vorm gekozen en gezegd: wij zullen dat nu eens juridisch haarfijn onderzoeken en dan koopt Nieuwkoop van Leiden het vuil en vervolgens neemt het op zich om het te vervoeren naar een andere plaats en zoo is men gekomen tot een contract met Leiden als verkoopster en als afzendster; Nieuwkoop is de vervoerder, maar ontvangt instructies en opdracht van Leiden tot het vervoer. Op deze wijze heeft men, naar het spreker voorkomt, een vorm gekregen, die indruischt tegen wat het eigenlijk had moeten zijn. Het geldt hier een speciaal contract, waarvoor speciale bepalingen konden worden gemaakt. Maar men heeft nu twee contracten, die dagelijks voorkomen, die in het Burgerlijk Wetboek zeer nauwkeurig geregeld zijn en waarin allerlei moeilijkheden zijn voorzien, bijeengenomen en gezegd: wij hebben een koopcontract en een vervoerovereenkomst. Dit lijkt spreker verkeerd. Is het voorts wel goed gezien, dit zoo zuiver privaatrechtelijk te gaan houden? Uit de geheele regeling proeft spreker de angst van de gemeente Leiden voor allerlei maatregelen van meer publiek rechtelijken aard, die er toe zouden kunnen leiden, dat er een stoornis kwam in de vuilverwijderirig. Dit lijkt spreker de doorslaggevende factor voor Leiden om zich te binden aan Nieuwkoop door een privaatrechtelijke overeenkomst. Men heeft zich ingebeeld, dat Nieuwkoop dan publiekrechtelijk niets zou gaan doen, wat de overeenkomst in gevaar zou kunnen brengen. Spreker meent, dat er hier een zeer sterke publiekrechtelijke kant aan moest zitten. Het ophalen en weg brengen van het vuil houdt zeer nauw verband met de staats rechtelijke taak der gemeente. Als publiekrechtelijk orgaan is de gemeente er toe overgegaan, in verband met de openbare gezondheid, de vuilverwijderingszaak ter hand te nemen. Spreker ziet nu in deze overeenkomst groot gevaar. Wanneer over het contract met de gemeente Nieuwkoop een of ander geschil zou ontstaan, zal z. i. de gewone burgerlijke rechter daarin gemoeid moeten worden, en waar het een zaak betreft, die zeer nauw samenhangt met de overheidstaak, zou spreker dat met angst tegemoet zien. Men zal zich niet moeten inbeelden, dat er veel van terecht zal komen. Wanneer de zaak door Gedeputeerde Staten zou moeten worden beslist, waarvoor spreker veel meer zou gevoelen, zou dit College, waar het twee gemeenten betreft, de kwestie wat dieper bekijken en die gemeenten niet in een procedure dadelijk op elkaar los laten. Een burgerrechtelijke procedure lijkt spreker een zeer kritieke beweging, omdat er allerlei factoren moeten meespreken, waarin die rechter niet veel te zeggen heeft of waarmede hij niet zoo op de hoogte is. Het College van Gedeputeerde Staten is meer het orgaan, dat zich speciaal met de gemeenten moet bemoeien en dat ook kan letten op het publiekrechtelijk belang, dat aan deze zaak zeer sterk verbonden is. Spreker vraagt, of het gemeentebestuur zich voorstelt, dat voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst ook de goedkeuring van Gedeputeerde Staten noodig is. Besluiten van gemeentebesturen tot het onderhands aanbe steden van werken zijn onderworpen aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Nu kan men van deze overeenkomst zeggenhet is een privaatrechtelijke overeenkomst van koop en verkoop, maar als men de zaak goed beziet, zal men tot de overtuiging komen, dat het zuiver aanneming van werk is en dat men alleen dezen vorm er aan gegeven heeft, omdat men meende, dat er speciale voordeelen aan verbonden waren, die spreker gaarne nog eens door den Wethouder zag uiteen gezet. Goedkeuring van Gedeputeerde Staten is volgens spreker dus noodig. En daarom bevreemdt het hem, dat bepaald is, dat deze overeenkomst in werking zal treden 2 maanden na den datum van het desbetreffende besluit van den Raad. Waar hier zooveel aan vastzit en waar Gedeputeerde Staten deze zaak moeten bezien, moet men voorzichtig zijn met de bepaling, dat deze overeenkomst 2 maanden na het besluit van den Raad in werking zal treden; daarmede zal men moeilijkheden krijgen. De heer Sijtsma zegt, dat in -1911toen evenals nu de Raad voor een dergelijk vraagstuk stond, de Raad zonder kennis van zaken vertrouwd heeft op den toenmaligen Wethouder, die in Duitschland geweest was en daar een onderzoek naar de vuilverbranding had ingesteld; deze zeide toen, dat met de steenen, die geproduceerd zouden worden uit het afval, bijna alle straten van Leiden geplaveid zouden kunnen wor den en met den stoom zou men veel electriciteit kunnen op wekken. En wat is daarvan uitgekomen? Toen spreker van middag den Wethouder hoorde en de houding van een groot deel van den Raad zag, herinnerde hij zich dat en dacht bij zichzelf: Wij hebben nu Korevaar II gekregen in den persoon van den heer Splinter, die het ook alleen meent te weten. Spreker meent, dat men nu weer te hard van stapel loopt; hoewel de heeren straks zoo tegen het voorstel van den heer Schüller waren, zijn in tweede instantie, toen men over de zaak zelf sprak, de bezwaren toch nog te berde gekomen. Zoo had de heer Heemskerk zijn hart niet verpand aan Nieuwkoop en tenslotte komt de jurist Romijn verklaren, dat Leiden zich met dit contract op heel gevaarlijk terrein be weegt en door deze overeenkomst aan te nemen wel een strop kan halen: volgens den heer Wilbrink moet artikel 12 veranderd worden, omdat het anders mis loopt. Wanneer de zaak toch veranderd moet worden, kan men dit voorstel nu niet aannemen en daarom had het College moeten toezeggen, deze zaak nog eens onder de oogen te zullen zien. Spreker begrijpt niet, waarom Burgemeester en Wethouders zoo hard met Nieuwkoop van stapel loopen; is dat, omdat een contract met een gemeente meer zekerheid biedt dan een met een parti culier? Maar Nieuwkoop heeft als gemeente ook gëen be schikking over de natuur en wanneer het hard gaat vriezen, en het behoeft maar weinig te vriezen of het vaarwater is gestremd, moet Leiden een ander middel zoeken om het vuil weg te krijgen. Nieuwkoop kan ook geen ijzer of in dit geval geen ijs met handen breken en wanneer, zooals ook de heer Wilbrink heeft gezegd, de betreffende bepalingen zoo vaag zijn, dat er gemakkelijk een geschil met als nasleep een proces over ontstaan kan, waarom heeft men dan de particu lieren, die goedkooper aanbiedingen deden, maar klakkeloos uitgeschakeld? Spreker denkt aan Serné, Kuyf en anderen. Gisteren hebben enkelen nog aan spreker verzekerd, dat, als Burgemeester en Wethouders een openbare aanbesteding hadden gehouden, er veel meer gekomen zouden zijn, die het goedkooper hadden gedaan, omdat zij het vuil naar lage landen, dichter bij Leiden, zouden hebben kunnen brengen. Burge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 14