MAANDAG 25 MAART '1929. 55 lang in de bedoeling lag, doorgevoerd worden; dit'is eeniger- mate vertraagd, doordat de nieuwe politiepost nog niet klaar was. Spreker wil de opmerkingen van den heer Schüller omtrent het toezicht in de stad gaarne onder de oogen zien, maar met het aantal politieagenten, dat spreker heeft, kan geen scherper toezicht uitgeoefend worden. De heer Schüller heeft er spreker ook een verwijt van gemaakt, dat des nachts niet een inspecteur van politie aanwezig is, hoewel dat bij de be grooting is toegezegd. De toegezegde regeling, tengevolge waarvan een inspecteur des nachts in het politiebureau kan zijn, is nog niet heelemaal in werking, gedeeltelijk wegens ziekte van een van de inspecteurs en ook omdat de nieuw aangestelde inspecteur nog niet zoo wegwijs is, dat hij alleen zijn dienst kan doen. Zoodra dit mogelijk is, zal dit het geval zijn. De heer Groeneveld zegt, dat volgens den Voorzitter de ambtenaren, die van de gemeente een telefoon hadden, niet opgebeld zijn, omdat er niets meer te doen was, omdat het niet noodig was. Men moet zoo'n geval meegemaakt hebben om er over te kunnen oordeelen, maar spreker acht het fout, wanneer bij een dergelijke catastrofe de gemeenteambtenaren met een door de gemeente betaalde telefoon niet worden opgebeld. Wanneer is zoo'n telefoon juist dringender noodig dan in zulk een geval? Dan kan men die telefoon best afschaffen. Nu zegt de Voorzitter: om 6 uur kon de Gemeenteont vanger niet meer in zijn kantoor; maar toen brandde het al een paar uur. De Voorzitter zegt, dat dit al om 5 uur niet meer moge lijk was. De heer Groeneveld zegt, dat, wanneer men iemand belast had met het opbellen van de gemeenteambtenaren, men dan heel spoedig een aantal betrouwbare menschen bij elkaar had gekregen, die een en ander hadden kunnen doen. Het is spreker ook niet duidelijk, dat de schilderijen van de groote Pers niet gered hadden kunnen worden. Spreker is er niet bij geweest, de Voorzitter wel, en dan ziet men het anders, maar het wil er bij spreker niet in, dat dergelijke kostbare stukken, die niet te vervangen zijn, niet gered hadden kunnen worden, wanneer daartoe pogingen waren gedaan. Bovendien heeft de brandweer toch rookmaskers; daarvan is toch eens een demonstratie geweest, spreker hoopt, dat het geen operette was om daarvan de nuttigheid aan te toonen. In de practijk heeft men er evenwel niet veel nut van gehad. Spreker acht het dus verkeerd, dat men in dit geval de ambtenaren niet gewaarschuwd heeft per telefoon. De heer Wilbrink zegt, dat de Ontvanger geen telefoon heeft van de gemeente. Hij staat niet onder de gemeentelijke rubriek, daarom is hij niet opgebeld. De Voorzitter merkt op, dat de heer Wilbrink zich vergist. De Ontvanger is herhaaldelijk opgebeld, maar men kreeg geen gehoor. De heer Groeneveld meent, dat men toch, door de gemeente ambtenaren op te bellen, een aantal betrouwbare personen bijeen had gekregen, die hulp hadden kunnen verleenen. Als in zulk een geval de telefoon niet gebruikt wordt, in welk geval kan zij dan nuttiger worden gebruikt? Spreker heeft met genoegen vernomen, dat zijn inlichtingen omtrent de vrijwillige brandweer onjuist waren. De Voorzitter antwoordt nog, dat, zoodra er gelegenheid voor was, allen zijn opgebeld, wier tegenwoordigheid op dat oogenblik nuttig of noodig kon zijn. Zoodra er kans voor was, heeft spreker de instructie gegeven (hij weet niet meer aan wien) om alle gemeente-ambtenaren, die geen telefoon hebben, te waarschuwen, om zoo gauw mogelijk naar de Gehoorzaal te komen. Degenen, die telefoon hadden, heeft men opge beld, men heeft het althans getracht. Ten aanzien van den Ontvanger is, zooals gezegd, dat niet gelukt. Het was inderdaad op dat oogenblik niet doenlijk, schilde rijen te redden. In aanmerking zouden gekomen zijn de schutterstukken van Van Schoten, die op de Pers hingen, maar die waren niet meer bereikbaar, toen spreker ter plaatse kwam. Gesteld eens, dat hij had kunnen en durven doordringen in die met rook gevulde ruimte, waar zooeven de agent Pierik bedwelmd uit te voorschijn gekomen was, zou hij dan alleen, of met behulp van twee man, in staat zijn geweest die stukken er uit te halen? Er was geen quaestie van! Het waren groole, zware paneelen. Hij stond er bij te huilen, omdat die voor werpen niet te redden waren. Men mag vooral niet vergeten, welk een nacht dat was. Ieder was in uiterst zenuwachtigen toestand. Men wist zich niet te bergen voor de felle koude. Had men nu de acht brandweermannen, die met rookmaskers kunnen omgaan,' te hulp moeten roepen om te trachten die schilderijen te redden, terwijl men dacht, dat men den brand nog kon beperken, door hen aan hun werk te laten? Het was niet doenlijk. Op dat oogenblik wilde men den brand zoo goed mogelijk be strijden. Wanneer men niet de tegenwerking had gehad van de vorst, waardoor men ieder oogenblik uitgleed en viel, waardoor alles bevroor wat maar even vochtig werd, maar- wanneer de brand was uitgebroken in den zomer, zoodat alles vlot had kunnen marcheeren, dan had men misschien aan dergelijke dingen kunnen denken, maar nu was dat niet het geval. De heer Meunen heeft niet goed verstaan, hoe de heer Sijtsma sprekers woorden »niet sympathiek" heeft opgevat. Spreker heeft die woorden gebruikt, niet ten aanzien van den peisoon van den heer Sijtsma, maar met het oog op diens interpellatie. De heer Wilbrink heeft terecht opgemerkt, dat spreker niet het woord voerde namens de Christelijk-Historische fractie. Dat heeft spreker ook niet beweerd. De eenige pretentie, die spreker had, was, zijn persoonlijke meening te zeggen. Spreker vindt het niet erg, dat de heer Wilbrink en hij over deze zaak, die niet van principiëelen aard is, verschillend denken en de heer Wilbrink heelt dan ook het volste recht, daarover anders te oordeelen. Vrijheid, blijheid. Opmerkelijk was wel, dat buiten spreker, geen der debaters het gehad heeft over de interpellatie van den heer Sijtsma, maar dat allen gesproken hebben over het rapport, zoodat spreker daaruit wel de conclusie meent te mogen trekken, dat de Raad, voor de bespreking van het rapport, de inter pellatie eigenlijk wel had kunnen missen. De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor gesloten. Spreker vraagt, of thans nog een der leden iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Wilbrink weet niet, of hetgeen hij gaat zeggen zoo bijzonder in het belang der gemeente is, maar het is wel in het belang van de goede onderlinge verhouding in den Raad. Spreker was dezen middag eenigszins verbitterd over een opmerking van den heer Vallentgoed, als zou spreker een speciaal bekrompen politiek ten opzichte van hem en de S. D. A.P. voeren, waar hij zich bewust is daartoe nooit te zullen medewerken en toen heeft spreker de woorden gebruikt, die hem door een minder gelukkige verdediging van den heer Vallentgoed als het ware in den mond werden gelegd, n. 1. dat het bij de S. D. A. P. om baantjesjagerij ging. Spreker trekt deze woorden in en is er zich bewust van, dat, als daarvan sprake is, zij misschien bij alle partijen gevonden wordt; hij wil daarmede niet een bepaalde partij aanduiden. Spreker is in het politieke leven evenwel altijd zeer bang voor baantjesjagers en zeer bevreesd, dat de menschen door aan politiek te gaan doen in de gelegenheid komen voor baantjesjagerij. Spreker hoopt, dat de sociaal-democraten hier mede genoegen zullen nemen. De heer Vallentgoed neemt volkomen genoegen met deze verklaring. De heer van Eck meent, dat het ook in het belang der gemeente is, dat de Raadsleden hier prettig samenzijn en vraagt, of het niet mogelijk is, dat de Raadsleden des avonds weer een kopje thee krijgen. De Voorzitter zal gaarne onderzoeken, of het mogelijk is dienaangaande een regeling te treffen, maar het gaat met eigenaardige moeilijkheden gepaard om hier thee te verstrekken. De heer Spendel vraagt in welk stadium de regeling van het verkeer op de Mare verkeert. Reeds 9 maanden geleden heeft spreker gevraagd, dat verkeer op andere wijze te doen plaats hebben. Spreker heeft een Inspecteur en een agent de Mare zien opnemen, maar heeft er sindsdien niets meer van gehoord. Spreker geeft in overweging de Commissie voor de Strafverordeningen met een voorstel daaromtrent te doen komen. De Voorzitter zegt, dat er een algeheele wijziging van de verordening op het Rijden in voorbereiding is, die door de politie is klaar gemaakt en waarschijnlijk binnenkort bij de Commissie voor de Strafverordeningen zal circuleeren; daarbij zal ook deze kwestie onder het oog worden gezien. De heer Groeneveld heeft de vorige Raadszitting gevraagd om banken op de publieke tribune, die voldeden aan redelijke eischen. Tot sprekers teleurstelling waren er toen heelemaal geen zitplaatsen, waarvoor gezorgd had moeten worden, al waren het maar stoelen. Spreker heeft evenwel vernomen, dat ervoor een paar menschen op de publieke tribune de vorige zitting stoelen waren geplaatst; spreker weet niet wat zij voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 17