27
Aldaar werd hij gevonden nog in het bezit van zijn contröle-
klok. In een tegenover het Raadhuis gelegen winkel kwam
hij weder bij.
Tot zoover de verklaring van den met de bewaking belasten
agent van politie. Hieruit en uit het verder van onzentwege
ingestelde onderzoek, blijkt, dat geen der brandende kachels
te fel heeft gebrand, dus ook niet die, welke geplaatst waren
in de afdeeling „Pensioenen" en in de daaronder gelegen
afdeeling „Burgerlijke Stand en Bevolking", hetgeen ook niet
te verwachten was, vermits de kachels te 7 a 8 uur voor
't laatst gevuld waren, de benedenkleppen gesloten waren en
de bovenkleppen open stonden.
Naar alle waarschijnlijkheid is de brand derhalve ontstaan
tengevolge van langdurige verhitting van den schoorsteen,
welke zich bevond in de afdeeling „Pensioenen" en waarin
zich behalve de rookleiding ten behoeve van de afdeeling
„Pensioenen" ook één rookleiding bevond ten behoeve van
de beide kachels van de afdeeling „Burgerlijke Stand en
Bevolking". (De rookleiding ten behoeve van de afdeeling der
typisten kan buiten beschouwing blijven, aangezien in die
afdeeling slechts een gaskachel brandde). Tengevolge van de
verhitting van den schoorsteen schijnt vervolgens de daar
tegenaan zich bevindende kast in brand te zijn geraakt. Dat
de verhitting van den schoorsteen hoogstwaarschijnlijk de
oorzaak van den brand is geweest, volgt ook uit het onklaar
geraken van de telephoon op de financiëele afdeeling. Welis
waar bevond zich in het vertrek, alwaar de brand het eerst
geconstateerd werd, geen toestel, doch vanaf de telephoon
in het aangrenzend vertrek liep, volgens verklaring van den
Chef van den Technischen Dienst van het Telegraaf- en
Telephoonkantoor alhier, door de kamer van de afdeeling
„Pensioenen" en boven langs den schoorsteen naar een raam
in de Torensteeg een lood- of rubberkabeltje (of het van lood
of van rubber was, is niet met zekerheid te zeggen), in welk
kabeltje de electrische geleiddraden voor de telephoon zich
bevonden. Dit kabeltje ging ter hoogte van den buitenmuur
op M. over in twee ineengedraaide rubberkabels, welke
naar buiten en verder naar het dak werden geleid. Dit rubber
is zeer brandbaar. Indien de zich in eiken rubberkabel be
vindende koperdraden met elkaar in aanraking komen, krijgt
men hetzelfde, wat geschiedt, wanneer de telephoon van den
haak wordt genomen en gloeit het lichtje op het telephoon
kantoor door. Dit heeft ook plaats, als de loodkabel smelt en
het dunne zijden omhulsel van de zich in dien kabel be
vindende twee draden op één of andere wijze in het ongereede
geraakt. De mogelijkheid is dus volgens genoemden Chef niet
uitgesloten, ja, het is volgens hem zelfs zeer aannemelijk, dat
door het in brand raken van het gedeelte rubberkabel of het
door de warmte afsmelten van den loodkabel en het daar
door met elkaar in aanraking komen van de blanke draden,
het lampje in het telephoonkantoor is gaan doorgloeien.
Na U in het bovenstaande een uitvoerige uiteenzetting te
hebben gegeven met betrekking tot de getroffen voorzorgs
maatregelen en de vermoedelijke oorzaak van den brand,
willen wij thans nog enkele woorden wijden aan de bestrij
ding van den brand.
En dan rijst allereerst de vraag: is de brandweer na het
constateeren van den brand ten spoedigste gewaarschuwd?
Volgens bovenvermelde verklaring van den agent van politie
Pierik heeft hem het bericht van het telephoonkantoor, dat
er iets niet in orde was met de telephoon op de financiëele
afdeeling, bereikt om 12 a 13 minuten over 4 uur. De tele
phonist J. Labordus beweert daarentegen reeds 6 a 7 minuten
vóór 4 uur het lichtje van de telephoon te hebben zien door
gloeien en dit, hoewel hij niet dadelijk een aanteekening ge
maakt heeft in de storingslijst, vrij zeker te weten, aangezien
hij juist tevoren op de klok had gekeken. Echter heeft hij
toen uit den aard der zaak niet direct den politiepost opge
beld, doch eerst meermalen getracht gehoor te krijgen van het
nummer, waardoor hij meende opgeroepen te zijn. Toen zulks
hem niet gelukte, zocht hij eerst in zijn nummerboekje op,
wie het bewuste nummer had en toen hem gebleken was, dat
dit het nummer van de financiëele afdeeling ten Stadhuize
was, trachtte hij nog gehoor te krijgen door langs den inter-
localen nachtpost met den wekstroom te bellen, doch ook dit
bleef zonder resultaat. Hij besloot daarop den politiepost in
het Raadhuis op te bellen en kreeg aldaar onmiddellijk gehoor.
Hij deelde toen zijn bevinding aan den agent van politie
Pierik mede, waarna deze de bovengeschetste maatregelen
trof. Het eerste bericht, dat de telephonist daarna kreeg, was
te 4uur 24, toen vanuit de telephooncel nabij de bodenkamer
in het Raadhuis de brandweer werd opgebeld. Hoe laat de
telephonist den agent Pierik heeft gewaarschuwd, kan hij niet
met zekerheid zeggen, hij meent echter stellig dat dit nog
vóór 4 uur geweest is. Deze verklaring klopt dus niet met de
boven gerelateerde pertinente verklaring van Pierik, dat hij
eerst 12 a 13 minuten na 4 uur door den telephonist is op
gebeld. Volgens den bediende is deze door Pierik gewekt om
4 uur 15. Weliswaar wees de wandklok van den bediende,
evenals zijn daarmede den avond tevoren gelijkgezette wekker
4 uur 10 aan, doch de wandklok placht iets achter te loopen,
zoodat volgens den bediende de wandklok, die elke veertien
dagen werd opgewonden en bijna afgeloopen was, zeer waar
schijnlijk 5 minuten achter liep.
Het is ons niet mogelijk achteraf uit te maken, of de ver
klaring van den telephonist, dan wel die van Pierik de juiste
is, doch aangezien eerstgenoemde niet dadelijk, doch eerst des
morgens te 7 uur heeft opgeteekend, dat te 4 uur het lampje
doorgloeide, meenen wij, dat wij niet anders mogen aan
nemen, dan dat de verklaring van den agent, die ons de meest
treffende bewijzen gegeven heeft uiterst accuraat te zijn
geweest, klopt met de feiten. En gaat men hiervan uit, dan
kan dus zeer zeker niet worden gezegd, dat de brandweer in
de gegeven omstandigheden niet tijdig is gealarmeerd.
Verder behoeven wij U over de bestrijding van den brand
niet veel te zeggen, na hetgeen onze Voorzitter U reeds in
Uwe Vergadering van 12 Februari heeft medegedeeld.
De Leidsche Brandweer heeft gedaan, wat zij kon, om den
zich ongeloofelijk snel uitbreidenden brand te bestrijden, doch
de felle koude en de zeer hevige wind hebben haar taak zeer
verzwaard. Motorspuit I gaf spoedig water vanaf de zijde
Vischmarkt, doch motorspuit II, die was aangewezen om dooi
de Stadhuispoort den brand aan de achterzijde te bestrijden
en te trachten het vuur te stuiten, functionneerde niet, door
dat verschillende kranen en onderdeelen bevroren waren,
zoodat ontdooiing aan de Lichtfabrieken moest plaats hebben
en zij eerst U 81 uur den brand kon helpen bestrijden. Ook
de stoomspuit moest, om bevriezen te voorkomen, zeer voor
zichtig behandeld worden.
Zoodra het beschikbare bluschmateriaal niet toereikend
bleek, om den brand tegen te gaan en deze in het zoo brand
bare Raadhuis hoe langer hoe meer voortwoekerde en ook de
toren bleek aangetast, heeft de Voorzitter, temeer waar de
belendende en tegenover gelegen perceelen groot gevaar liepen,
onmiddellijk telephonisch hulp gevraagd uit den Haag,
Oegstgeest en Voorschoten. Uit den Haag snelden zeer spoedig
2 motorspuiten te hulp, doch beide kwamen bevroren aan,
zoodat eerst nog i een half uur met ontdooien verloren ging.
De spuit uit Oegstgeest kon heelemaal niet tot ontdooiing
worden gebracht, die uit Voorschoten kon gelukkig dadelijk
in werking worden gesteld.
Nadat de spuiten uit den Haag en Voorschoten resp. te
3 en 4 uur in den middag waren vertrokken, aangezien de
Leidsche Brandweer toen geacht kon worden den brand
verder zonder hulp te kunnen bestrijden, werd toch des
avonds nog om een motorspuit uit Delft getelephoneerd,
ten einde tegen elders in de gemeente zich voordoende branden
voldoende gewapend te zijn, het Leidsche brandweerpersoneel
wat rust te geven en het materiaal weder in orde te brengen.
Den volgenden morgen vertrok de Delftsche brandweer. Het
Leidsche materiaal was toen weder geheel voor gebruik gereed.
Het bovenstaande samenvattende meenen wij te mogen
concludeeren, dat ter voorkoming van brand in het Raadhuis
alle mogelijke voorzorgsmaatregelen waren getroffen. Naar
de meening van ons College mogen gaskachels en vulkachels
ook des nachts blijven doorbranden, indien dit voldoende
gemotiveerd is en voldoende toezicht wordt uitgeoefend.
Het door ons zoo uitvoerig en zoo nauwkeurig mogelijk
uiteengezette moet U de overtuiging geschonken hebben, dat
het toezicht met betrekking tot den nacht van 11 op 12
Februari alleszins goed en tot in finesses geregeld was en dat
de gegeven voorschriften stipt zijn nageleefd door een be
waker, die geheel voor zijne taak berekend was. Tegen brand
gevaar door kachels waren afdoende maatregelen getroffen,
tegen brandgevaar door schoorsteenen vielen door ons College
geen maatregelen te nemen, aangezien moest worden aan
genomen, dat de schoorsteenen er op berekend waren de
extra-belasting in het koude winterseizoen te verwerken.
Omtrent de oorzaak van den brand en de bestrijding
meenen wij U ook voldoende te hebben ingelicht, terwijl de
vragen van den heer Sijtsma, gedaan in Uwe Vergadering van
4 dezer, in het bovenstaande eveneens voldoende beantwoor
ding vinden.
Ons rest dus slechts nog een woord van waardeering uit te
spreken voor allen, die aan de bestrijding van den brand, in
welk opzicht ook, aandeel hebben gehad.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.