MAANDAG
4 MAART 1929.
31
der begrooting is door den heer de Reede en door spreker
aangetoond, dat een volkomen bevredigende regeling van de
plaatselijke inkomstenbelasting, zooals de heer van Eek die
wil, door de bestaande wetten en verhoudingen in de gemeente
niet mogelijk is, ook al niet om de stad bewoonbaar te houden
voor arbeiders en kleine inkomens. Dat dit voorstel niet vol
komen bevredigend is, is echter geen reden om het af te
stemmende politiek is nu eenmaal de kunst om rijpe vruchten
te plukken, niet om allerlei onvervulbare wenschen naar voren
te brengenéén vogel in de hand is beter dan 10 in de lucht,
waar men niet bij kan.
Het College is om verschillende redenen tegen het voorstel
van den heer van Eek om het bedrag van ƒ900.te brengen
op ƒ1000.In de eerste plaats is er een wettelijk bezwaar.
Artikel 243 der Gemeentewet bepaalt:
„Het tarief kan dusdanig worden vastgesteld dat degene,
wiens zuiver inkomen het in het eerste lid bedoelde bedrag
slechts weinig overtreft, niet in de belasting wordt aangeslagen."
Nu taxeeren Burgemeester en Wethouders dat „weinige"
op 200.dat doen zij op goede gronden, want in 1922 is
door den Raad voor ongehuwden dat bepaald op 300.
dat besluit is echter uit den Haag terugontvangen en de
Raad heeft het in moeten slikken en in ƒ200.veranderen.
Moet men nu weer denzelfden kant op, uitsluitend ten pleiziere
van den heer van Eek, met de groote kans, dat deze verorde
ning dan niet op 1 Mei in het Gemeenteblad staat, zoodat
het dan niet voor het belastingjaar Mei 1929/Mei 1930 kan
werken
De heer van Eek kan wel zeggen, dat één Minister dat eens
heeft bepaald, maar spreker gelooft toch, dat er ook conti
nuïteit is in de regeering. Met den heer Heemskerk zou spreker
het zeer onverstandig vinden, van de regeling af te wijken.
Het tweede bezwaar tegen het voorstel-van Eek ziet spreker
hierin gelegen, dat het alleen ten goede komt aan gehuwden
zonder kinderen of met een kind. Het kost ongeveer 4000.
terwijl men dit geld veel beter ten goede zou kunnen laten
komen aan gezinnen met meer kinderen.
Van het voorstel tot progressieven kinderaftrek profiteeren
ook de hoogst aangeslagenen, maar in verband met de voor
schriften ten aanzien van de gemeentelijke inkomstenbelasting
acht het College het onmogelijk van de regeling de menschen
met een hooger inkomen uit te sluiten. Voorzoover dus ook
de hooger aangeslagenen een groot gezin hebben, profiteeren
zij hiervan, maar spreker kan wel zeggen, dat dit percentage
zeer gering is. Verreweg het grootste gedeelte komt ten goede
aan gezinnen met een klein inkomen. Het voorstel van den
heer van Eek moet spreker dan ook afwijzen.
Spreker geeft toe, dat iemand met 1000.inkomen en
twee kinderen nog 5,85 belasting betaalt of iets meer dan
11 cent per week, maar als men nagaat, dat zoo iemand vaak
80 cent en meer per week betaalt aan contributie voor de
vakvereeniging, vindt spreker die 11 cent voor de gemeenschap
toch niet zoo verschrikkelijk hoog. Met drie kinderen betaalt
een dergelijk gezin geen belasting meer.
Een langdurige werkloosheid moet men naar sprekers oordeel
niet bij deze verordening ter sprake brengen. De belasting
administratie kan in dergelijke gevallen ontheffing verleenen,
maar dat is een kwestie van uitvoering.
De heer Romijn vond het niet goed, dat deze wijziging is
uitgegaan van het initiatief van een drietal leden. Spreker
begrijpt dit standpunt niet, want bij het electriciteitsvoorstel
wilde de heer Romijn wel, dat allerlei organisaties buiten
den Raad om werden gehoord omtrent ingrijpende wijzigingen.
Wanneer de heer Romijn er nu eritiek op uitoefent, dat Raads
leden gebruik maken van hun recht van initiatief en dat
Burgemeester en Wethouders daarvoor eenig oor hebben, zou
spreker willen vragen, of dat nu Vrijheidsbondsche gemeente
politiek is. Men moet alles afwijzen wat uit den Raad komt?
liet is nooit goed. Spreker begrijpt niet welke intrensieke
waarde dat heeft. Spreker kan dergelijke opmerkingen, die
worden ingegeven door een zekeren lust tot eritiek, niet waar-
deeren. Het College wijst niet alles af wat uit den Raad komt,
dan zou het verkeerd gaan tusschen Raad en College, maar
wel zulke zotte voorstellen. Spreker neemt dat woord terug
en bedoelt: onlogische voorstellen.
De heer van Eck zegt, dat de heer Spendel hem verkeerd
begrepen heeft. Spreker heeft zich niet tegen dit voorstel
verklaard, maar hij moet opkomen tegen hetgeen de heer
Spendel gezegd heeft, n.l. dat breede kringen dankbaar zijn
voor dit voorstel. Die breede kringen zijn gauw bevredigd.
Zeker, 713 nu aangeslagenen worden vrijgesteld, maar men
kan spreker toch niet verwijten, dat spreker een volgens hem
onvolledig voorstel van het College volledig maken wil.
De heer Eikerbout zegt: het moet geleidelijk gaan. Spreker
is ook voor geleidelijkheid, maar die moet forsch zijn en men
overdrijft verbazend, als men het voorstelt alsof dit voorstel
groote beteekenis heeft. Er wordt ƒ33.000.— minder belasting
geheven, waarvan ruim 6000.ten goede komt aan meer
gegoedenwanneer de aanslag van sommigen wordt verminderd,
dan zijn daarentegen vele anderen niet bevredigd, omdat zij
eigenlijk geen belasting moesten behoeven te betalen.
Spreker moet er beslist tegen opkomen, dat het wordt
voorgesteld, alsof spreker niet anders zou doen dan onmogelijke
voorstellen doen. Een voorstel tot verhooging van den aftrek
voor noodzakelijk levensonderhoud met 200.is niet van
zoo ingrijpende beteekenis, dat het niet uitvoerbaar zou zijn;
wanneer de progressieschaal werd herzien en van de hoogst
aangeslagenen werd het hoogste bedrag gevorderd, dat de wet
toelaat, zou de gemeente best in staat zijn dat uit te voeren.
Spreker erkent, dat er bezwaren aan zijn verbonden, maar
aan den anderen kant behoeven degenen, die nu zoo zwaar
gedrukt worden, geen belasting meer te betalen danis dat
ook niets waard? Men moet rekening houden met het gevaar,
dat de gegoeden de gemeente verlaten, maar anderzijds moet
toch het feit, dat voor zoovele overblij venden de be
lasting veel te zwaar is, van groote beteekenis geacht worden.
Het is de eerste plicht der gemeenschap om te zorgen, dat
men geen geld haalt daar, waar tekort is. Het loopt niet over
enkele rijksdaalders, maar over de algemeene opvatting, dat
iemand met 22.inkomen niet in de belasting kan betalen,
en dat iemand met 5 of 10 maal zooveel inkomen dat wel
kan. Men is dus moreel verplicht om dien laatsten persoon
flink te laten betalen; daar kan het af. Spreker heeft het
voorstel niet afgebroken, maar heeft juist een poging gedaan
om het systeem te verbeteren en had dan ook geen verwijten
verwacht. Met zijn amendement beoogt spreker een aanzienlijke
verbetering. Dat de Minister het niet goed zou vinden, kan
hij echter niet inzien. Minister Kan is veel te veel een man
van de practijk. Het is de moreele plicht van den Raad in
die richting mede te werken. Wanneer nu door een van de
leden een poging wordt gedaan om de uitwerking van het
voorstel beter te doen worden, vindt spreker het ongeoorloofd
te verwijten, dat men altijd onmogelijke dingen wil doen.
Het voorstel is bescheiden en het amendement betrekkelijk
ook. Spreker begrijpt dan ook niet, waarom er zoo'n bezwaar
tegen wordt gemaakt.
De Wethouder zeide, dat men hierbij geen rekening moet
houden met de werkloosheid. Spreker is het hiermede niet
eens. Een gezin, dat het geheele jaar regelmatig het volle
inkomen van 1100.heeft gehad, kan te voren te worstelen
hebben gehad met een periode van groote werkloosheid,
waardoor het als het ware is uitgekleed. Het komt dus in
belangrijke mate tekort en zou eigenlijk door de gemeenschap
gesteund moeten worden. Spreker acht zich dan ook verplicht,
een poging te doen om het voorstel te verbeteren.
De heer Romijn zegt van repliek te hebben afgezien, als de
Wethouder sprekers opmerkingen niet had geridiculiseerd. De
Wethouder heeft het doen voorkomen, alsof spreker eritiek
zou hebben geoefend op de leden, die de motie hebben voor
gesteld. Spreker ontkent dit evenals de juistheid van de op
merking, dat hij er het College een verwijt van zou hebben
gemaakt, dat het deze richting uitgaat. Spreker heeft er alleen
op gewezen, dat het initiatief van Burgemeester en Wethouders
had moeten uitgaan. Vooral van een actieven Wethouder als
de heer Goslinga had spreker dit verwacht.
De heer Wilmer wil als een der onderteekenaars der motie
Burgemeester en Wethouders danken voor de indiening van
hun voorstel, waardoor er een aanmerkelijke verbetering
wordt gebracht. Spreker zal zijn stem niet geven aan het
voorstel-van Eck, omdat dat weer beteekent een schepje er
op, wat men altijd wel kan doen. Wanneer het voorstel van
Burgemeester en Wethouders had gesproken van 1000.
in plaats van ƒ900.had de heer van Eck z.i. dezelfde rede
kunnen houden en ook een voorstel ingediend. Zoo kan men
altijd aan den gang blijven; men kan altijd op een voorstel,
dat een aanmerkelijke verbetering is, een amendement indienen
om er een schepje op te doen. Spreker begrijpt niet, dat de
heer van Eck niet meer lof brengt aan het voorstel van het
College, waar hij zich toch wel mee kan vereenigen; door
dit voorstel wordt 33.000.— van de belastingopbrengst af
genomen, waarvan ƒ27.000.ten goede komt aan de minder
gegoeden, terwijl de heer van Eck voorstelt dat bedrag tot
31.000 te verhoogen en er dus maar ƒ4000.aan wil toe
voegen. Waarom heeft de heer van Eck dan niet het voorstel
van Burgemeester en Wethouders uitbundig en met groot
enthousiasme begroet, daar dit toch ƒ27.000.minder vraagt
van de minder gegoeden. Spreker zou stemmen vóór een
amendement om het verkeerde uit een voorstel van het College
weg te nemen, maar hij kan zich niet vereenigen met een
amendement, dat alleen dient om een klein schepje te doen
op een voorstel, waarmede hij zeker kan sympathiseeren,
want dat is niet de gewenschte manier om het gemeente
belang te dienen.
De heer Goslinga zegt, dat het College ook overwogen