MAANDAG 21 JANUARI 1929.
9
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVIII. Praeadvies op het verzoek van den Bond van Leid-
sche Zangvereenigingen, om toekenning van een subsidie uit
de gemeentekas, subsidiair' garantiestelling ter dekking van
de tekorten van een bepaald aantal concerten.
(Zie Ing. St. No. 4).
De lieer Verweij zegt, dat, als hij aan dit praeadvies van
Burgemeester en Wethouders zijn stem zal geven, dit niet
beteekent, dat hij het eens is met de motiveering der door
het College voorgestelde afwijzende beschikking. In het praead
vies worden bezwaren, zoowel van principiëelen als van prac-
tischen aard ontwikkeld. Met de principiëele bezwaren van
Burgemeester en Wethouders is spreker het in geen enkel
opzicht eens, omdat het z. i. wel degelijk tot de taak van de
gemeente behoort om, desnoods door het toekennen van sub
sidies, de zangkunst te bevorderen. In het op een hooger
peil brengen van de muzikale ontwikkeling van de inge
zetenen ziet spreker een gemeentebelang, waarvoor uit de
gemeentekas offers mogen worden gebracht. Ter ondersteu
ning van zijn stelling voert spreker aan, dat de overheid de
kunst en de ontspanning in het algemeen ook wel weet te
vinden door middel van de vermakelijkheidsbelasting.
Toch acht spreker zich genoodzaakt vóór het praeadvies te
stemmen, omdat hij niet ongevoelig is voor de practische
bezwaren, welke het College aanvoert. Er zijn in de gemeente
een kleine 20 zangvereenigingen en het gaat niet aan er 6
uit te pikken en die aanspraak te doen maken op de ontvangst
van een gemeentelijk subsidie. Komt de gemeente ooit tot
het subsidieeren van de zangkunst, dan zal het op den weg
van die zangvereenigingen liggen te trachten met elkander
tot overeenstemming te komen.
De heer Spendel noemt dit verzoek van den Bond van
Zangvereenigingen zeer onlogisch, te eng en te eenzijdig. De
indieners hebben zelf aanleiding gegeven tot het afwijzend
praeadvies van Burgemeester en Wethouders. In de toekomst
zal men moeten komen tot een breeder opvatting van het
begripsubsidie aan de muziek in het algemeen. Ook de heer
Verweij neemt een te eng standpunt in, als hij alleen van
zangvereenigingen spreekt. Hij heeft waarschijnlijk ook het
oog op de uitmuntende blaasvereenigingen, op den Kunstkring
voor Allen, welke de muziek in de gemeente bevordert en
den muzikalen smaak verheft, en meer andere vereenigingen,
zooals de paedagogischo concerten voor de jeugd, welke even
eens ten doel hebben den smaak en de begrippen op het
gebied van de kunst te verheffen.
Kunst veredelt; dit is een heel oud liedje, dat spreker niet
zal opzeggen. Spreker zou aan Burgemeester en Wethouders
willen opdragen om deze zaak andermaal onder de oogen te
zien en te zijner tijd er is geen haast bij een regeling
voor te stellen aan den Raad, opdat Leiden niet achteraan-
komt, maar het voetspoor zal drukken van verschillende
gemeenten, die reeds maatregelen hebben getroffen. Spreker
beveelt dus aan om voor dit praeadvies te stemmen en
wenscht, dat het College zal komen met maatregelen tot be
vordering der kunst op het gebied der muziek.
De heer Goslinga heeft zeer weinig te zeggen, daar het
praeadvies niet bestreden is. Spreker wil echter een woord
van verweer richten tot den heer Verwey, die zegt, dat het
in het belang is der burgerij en dat het daarom tot de taak
der gemeente behoort om dit te subsidieeren. De logica van
een dergelijke redeneering ontgaat sprekermen moet sociaal
democraat zijn om dat in te zien. Voor spreker is het juist
heel vaak een aanwijzing, dat de gemeente zich er niet mee
moet bemoeien; daardoor zou het goede juist kunnen verkillen
en verstijven. Het doet spreker evenwel genoegen, dat de heer
Verweij zooveel practischen zin heeft, dat hij ook voor dit
praeadvies zal stemmen.
De heer Verweij zegt, dat de manier, waarop de heer
Goslinga spreker hier meent te moeten bestrijden, niet te pas
komt. Wanneer hij hier iemand belachelijk wil maken, dat
is bij vorige gelegenheden ook al gebeurd, dan moet hij het
zijn geloofs- of soortgenooten doen, maar spreker wenscht op
een dergelijke manier niet te worden bestreden.
De Voorzitter zegt, dat er niet meer misverstanden in het
leven geroepen moeten worden dan noodzakelijk is. De heer
Goslinga heeft den heer Verweij niet belachelijk trachten te
maken, maar slechts zijn beginselen gesteld tegenover die van
den heer Verweij; dat mag hij doen; daardoor wordt de heer
Verweij niet belachelijk gemaakt.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten.
XIX. Voorstel tot vaststelling van de verordening, houdende
wijziging van de verordening van 25 Juni 1923 (Gem.-Blad
No. 12), houdende reglement van de Gemeentelijke Bank
van Leening te Leiden, tevens praeadvies op het desbetref
fend voorstel van den heer Bergers.
(Zie Ing. St. No. 17.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Beraadslaging over artikel I (Ing. St. No. 17, blz. 7.)
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Bergers op artikel I
een amendement heeft ingediend, luidende
»Ondergeteekende stelt den Raad voor om de Commissie
der Bank van Leening uit te breiden met twee Raadsleden."
De heer Bergers zegt, dat de Bank van Leening een be
langrijk instituut is. Het is dus zaak, dat de gemeente daar
meer zeggenschap in krijgt.
Spreker acht twee Raadsleden, van wie één voorzitter is,
in sommige gevallen geheel onvoldoende. Zijn voorstel is
voortgevloeid uit een plaats gehad hebbende benoeming, waar
over in de couranten veel stof is opgejaagd. Teneinde derge
lijke gevallen te voorkomen, heeft hij zijn voorstel ingediend
en hij blijft daaraan de voorkeur geven.
De heer van Stralen zegt, dat er naar het oordeel van
zijn fractie aanleiding bestaat iets verder te gaan dan de heer
Bergers voorstelt, en de Commissie van Beheer geheel uit
Raadsleden te doen bestaan. Zij heeft daarvoor dezelfde motie
ven als de heer Bergers voor zijn voorstel aanvoert. Het
geldt hier een zeer belangrijke tak van gemeentezorg, welke
waarschijnlijk ook bestemd is om in de toekomst te worden
uitgebreid, en het gaat over groote bedragen. Men heeft
spreker medegedeeld, dat per jaar 600.000.aan leeningen
wordt omgezet en voor deze afdeeling tot dekking van het
tekort een belangrijk bedrag moet worden bijgelegd. Daarom
acht spreker het van belang, dat de Raad in de Commissie
en dus in het beheer van de Bank van Leening meer zeggen
schap zal krijgen.
In de stukken wordt een vergelijking gemaakt tusschen de
Bank van Leening en het museum »De Lakenhal", maar
spreker kan dat verband niet begrijpen, omdat het twee onge
lijksoortige instellingen zijn. Hij zou de Bank van Leening
liever willen vergelijken met een bedrijf van de gemeente
en dan constateert hij, dat als regel in de commissies voor
de bedrijven geen vertegenwoordigers van de burgerij zijn
opgenomen. Burgemeester en Wethouders achten het, zooals
zij in de stukken zeggen, van belang, dat de meerderheid
van de Commissie uit vertegenwoordigers van de burgerij
bestaat, maar die meening wordt niet verder uitgewerkt.
Spreker' ziet de noodzakelijkheid daarvan niet in en zou daar
omtrent gaarne nadere opheldering wenschen.
Zooeven is er 5000.gevoteerd voor het Leidsch Borg
stellingsfonds en dat zal tengevolge hebben, dat de werkings
sfeer van de Bank van Leening belangrijk zal worden uitge
breid, orndat men mag aannemen, dat de menschen, die nu
geen leening kunnen sluiten wegens het ontbreken van borgen,
dan wel geld zullen kunnen opnemen bij de Bank van Leening
met borgstelling van dat Borgstellingsfonds. Ook met het oog
op die te verwachten uitbreiding acht spreker van belang,
dat de Commissie voortaan uitsluitend uit Raadsleden zal
zijn samengesteld, en hij deponeert een daartoe strekkend
voorstel op de tafel van den Voorzitter.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie
van den heer van Stralen, luidende:
»De Raad, van oordeel dat de Commissie van Beheer van
de Gemeentelijke Bank van Leening uitsluitend uit leden van
den Gemeenteraad dient te bestaan, met als voorzitter een
der leden van het College van Burgemeester en Wethouders,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit een zoodanige wijzi
ging van de betreffende verordening te ontwerpen."
De Voorzitter ziet in deze motie eigenlijk een motie van
orde. Hier is thans aan de orde de conclusie en het voorstel
van Burgemeester en Wethouders en nu stelt de heer van
Stralen een wijziging daarin voor, die een geheel nieuw onder
zoek noodig maakt. Dat is dus een motie van orde en het
zou misschien het beste zijn om de verordening opnieuw
onder de oogen te zien, opdat het College kan zien, welke
wijzigingen noodig zijn.
De heer Wilmer meent, dat dit geen voorstel van orde is,
maar eenvoudig een amendement, strekkende om in artikel I
de woorden: «vijf commissarissen" tot en met »waarvan ten
minste één lid moet zijn van den Gemeenteraad", te ver
vangen door de woordenn.L een voorzitter, door Burge
meester en Wethouders uit hun midden aan te wijzen, en