MAANDAG 21 JANUARI 1929. 13 de zaak in onderling overleg geregeld kan worden; dan moet de Overheid dit terrein niet betreden. Anders zou spreker zeker met het voorstel van den heer van Stralen meegegaan zijn. Nu evenwel de meeste zaken op Oudejaarsavond gesloten hebben, meent spreker op het oogenblik een afwachtende houding te moeten aannemen. Spreker is nog altijd eenigs- ziris bevreesd, dat op den duur, evenals vroeger bij de winkel sluiting, ingrijpen van de Overheid noodzakelijk zal zijn, omdat in den regel bij dergelijke pogingen een paar menschen roet in het eten gooien. Spreker zal echter voorloopig niet met het voorstel van den heer van Stralen meegaan, maar indien het volgend jaar dit niet in onderling overleg te be reiken is, zal spreker zeker meegaan met een ander daartoe strekkend voorstel, hetzij zelf een voorstel indienen. De heer van Stralen wist, dat de bemoeiingen van den Voorzitter te dezer zake succes gehad hebben eri dat verre weg het grootste aantal café's op Oudejaarsavond om uiterlijk 9.30 gesloten zijn geweest, maar daarmede wordt tevens een argument ten gunste van sprekers voorstel, om een veror dening in het leven te roepen, geleverd. Dat is waarschijnlijk door de vrijwillige sluiters niet bedoeld, maar wanneer in een bepaald bedrijf de groote meerderheid een bepaalden toestand gewenscht acht, is het het beste dit van gemeente wege door een verordening te sanctionneeren, omdat vrijwel vaststaat, dat vrijwillige sluiting op den duur toch geen stand ztal houden. Het is nu goed gegaan en het zal misschien het volgende jaar weer goed gaan, maar het zal precies zoo gaan als indertijd met de Zondagssluiting voor kappers. De klad zal er inkomen, doordat sommigen hun zaken weer openen en dan zal de gemeente gedwongen zijn in te grijpen door een verordening te maken. Juist omdat de groote meerder heid der belanghebbenden sluiting op Oudejaarsavond moge lijk acht, komt het spreker wenschelijk voor dit in de veror dening vast te leggen. Dan kan niemand er meer aan tornen. Nu heeft de heer Heemskerk zijn aanvankelijken steun teruggenomen en wil hij de zaak eerst een jaar aanzien. Ofschoon spreker principieel van meening blijft, dat een verordening in deze het beste is, is hij niet ongenegen af te wachten hoe de zaak het volgend jaar zal loopen, maar wel heeft hij er bezwaar tegen, dat dit moet worden bereikt door het verzoek van de adresseerende organisatie af te wijzen, want terecht zeggen Burgemeester en Wethouders, dat" een regeling moet worden getroffen tusschen de werkgevers en de werknemers, en nu vreest spreker, dat, indien de Raad dit verzoek eenmaal heeft afgewezen, de kans om contact te kunnen tot stand brengen tusschen de organisatie van de werk gevers en die van de werknemers zal worden verkleind, en omdat de werkgeversorganisatie zich dan door dat Raads besluit sterk zou gevoelen. Het lijkt spreker dan ook gewenscht, thans in deze zaak geen beslissing te nemen. Hij is door de adresseerende organisatie gemachtigd om voor te stellen het nemen van een beslissing aan te houden. De organisatie is dan voornemens een der volgende dagen haar verzoek terug te nemen. De Voorzitter zegt zich er zelf over te hebben verheugd, dat zijn poging om de partijen tot elkander te brengen, succes heeft gehad, te meer omdat het door hem in beginsel beter wordt geacht, dat de werkgevers en werknemers door onderling overleg tot elkander komen, dan dat zij door een verordening worden gedwongen. Het was zijn bedoeling om, als deze zaak was afgehandeld en de zienswijze van den Raad bekend was, contact te zoeken met de adresseerende vereeni- ging en te vragen welke de oorzaak is, dat zij niet met de andere partij in aanraking is gekomen en geen overeenstem ming op dit punt is kunnen worden bereikt. Dat komt in de lijn van hetgeen de heer van Stralen wenscht. Spreker zal den betrokken heeren verzoeken bij hem te komen, en zien of hij het contact tusschen de partijen niet normaal kan laten verloopen. Hij hoopt, al kan hij nog niets met zeker heid zeggen, dat het tenslotte niet noodig zal blijken een verordening in het leven te roepen. Waar de heer van Stralen door de adresseerende vereeni- ging is gemachtigd mede te deelen, dat zij binnen enkele dagen haar verzoek zal terugnemen, omdat zij liever niet zou zien, dat op haar verzoek een afwijzende beschikking werd genomen, meent spreker, dat de Raad op die mededeeling kan ingaan en dit punt kan aanhouden tot een volgende vergadering. Hij geeft ook den heer van Stralen in overwe ging zijn voorstel in te trekken. Spreker stelt dus voor dit punt aan te houden tot een volgende vergadering. De heer van Stralen trekt zijn voorstel in. Aangezien het voorstel van den heer van Stralen is inge trokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen komstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Heemskerk zegt door besprekingen met menschen, niet alleen van zijn eigen partij, maar ook van andere partijen te hebben vernomen, dat hier ter stede in het algemeen een gebrek bestaat aan vergaderlokalen. Vele vereenigingen zijn aangewezen op de Stadsgehoorzaal, die evenwel voor vele doeleinden te groot is, terwijl men anders vervalt in zalen voor hoogstens 450 menschen. Nu is de Graanbeurs, een gemeentezaal, bij velen geen gewenschte zaal. Spreker zou Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven, of de Graanbeurs niet kan worden omgevormd tot een zaal waar plaatsruimte is voor 600 menschen en tevens die zaal beter in te richten; op den duur zou dit, door den verhuur, winst afwerpen voor de gemeente. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders de opmerking van den heer Heemskerk onder oogen zullen zien. De heer Groene veld zegt, dat bij de behandeling der be grooting in de secties verschillende klachten zijn geuit over het verkeerd gebruiken van den openbaren weg; o. a. was op de Oranjegracht gevestigd een opslagplaats van oud ijzer. Burgemeester en Wethouders hebben daarop geantwoord, dat reeds in Juni het gebruik van dit terrein was opgezegd tegen 20 December 1928. Die datum is nu reeds eenigen tijd voorbij, maar het oude ijzer is er nog. Een andere klacht was, dat op de Uiterstegracht op den openbaren weg een slooperij van automobielen was gevestigd. Daarop hebben Burgemeester en Wethouders geantwoord, dat hun daarvan niets bekend was en dat dat onrechtmatig gebeurde. Spreker vindt het vreemd, dat maandenlang op den openbaren weg automobielen gesloopt worden en dat dit den autoriteiten niet bekend is, maar volgens Burgemeester en Wethouders was er een eind aan gemaakt. Tijdens de openbare behandeling der begrooting werden geen auto's gesloopt, maar daarna wel weer. Welke waarde moet de Raad nu hechten aan dergelijke mededeelingen in de memorie van antwoord? Het lijkt er op, dat die antwoorden niet zoo serieus zijn. De heer Splinter zegt, dat de door Burgemeester en Wet houders arn Schoondei woerd den Bezemer verleende vergun ning voor het gebruik van de Oranjegracht tot opslagplaats van oud ijzer inderdaad is ingetrokken met ingang van 20 December 1928, maar waar Schoonderwoerd nog geen pakhuis kon vinden om alles op te bergen, hebben Burgemeester en Wethouders de vergunning alsnog verlengd tot uiterlijk 20 Januari 1929; wanneer de straat daarna nog voor dit doel wordt gebruikt, zal proces-verbaal worden opgemaakt en alles van gemeentewege worden opgeruimd. Spreker komt niet eiken dag op de Uiterstegracht en kan dus niet beoordeelen, of het sloopen van automobielen ook thans nog op straat gebeurt; hij hoort dan ook nu voor het eerst van den heer Groeneveld, dat daar weer de vroegere ongewenschte toestand zou bestaan. Hij is bereid daarnaar een onderzoek in te stellen. De heer Baart vraagt, of het bericht, dat voorkwam in het Leidsch Dagblad van 24 December 1928, dat het gemeente bestuur was geverbaliseerd in verband met het feit, dat een werkman aan het badhuis aan de van der Werfstraat werk zaamheden had verricht, en dat die werkman op grond van die verbaliseering onmiddellijk is ontslagen. De Voorzitter antwoordt, dat de gemeente niet geverbali seerd is en dat de bedoelde werkman enkel buiten dienst is gesteld. De heer Romijn vraagt, of Burgemeester en Wethouders bereid zijn in de volgende vergadering mededeeling te doen omtrent de houding van Burgemeester en Wethouders tegen over den Aannemersbond wat betreft de arbitrage en de borgen, en de betrekkelijke stukken ter visie te leggen voor de Raadsleden. De Voorzitter antwoordt, dat Burgemeester en Wethouders het verzoek van den heer Romijn in overweging zullen nemen. Een bepaalde toezegging kan op dit oogenblik niet worden gedaan, omdat het College niet weet wat aan deze zaak vastzit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 13