12 MAANDAG 21 J AN U AKI 1929. College meent, dat altijd de meerderheid moet bestaan uit vertegenwoordigers van de burgerij. Men heeft dus waar schijnlijk van het College voordrachten te wachten van niet- Raadsleden. Aan den eenen kant zeggen Burgemeester en Wethouders dus, dat het mogelijk is meer Raadsleden te be noemen en aan den anderen kant sluiten zij dit uit door hier te spreken van voordrachten en dubbeltallen. Daarom heelt spreker een amendement ingediend, om de voordracht te vervangen door een aanbeveling, zoodat de Raad, door daarvan af te wijken, altijd de gelegenheid heeft het aantal Raads leden uit te breiden. De heer Wilmer achtte het zoo straks ongewenscht om niet-Raadsleden uit te sluiten van het lidmaatschap van een dergelijke commissie, maar men maakt zich aan de tegenover gestelde fout schuldig door in een reglement vast te leggen het aantal Raadsleden, dat gekozen moet worden. Dan sluit men de Raadsleden uit; dat bewijst de practijk. Op het oogenblik moet volgens het reglement een van de leden ten minste Raadslid zijn; het gebeurt nooit, dat er meer Raadslid zijn. In theorie heeft de Wethouder gelijk, dat, als de Raad wil, hij meerdere Raadsleden kan benoemen. Dat zou kunnen, wanneer men van de voordracht afwijkt, want practisch komen er altijd voordrachten, waarop geen enkel Raadslid meer voorkomt, zelfs al zijn er geen speciale redenen voor, dan geëischt wordt. Spreker herhaalt, dat hij in het algemeen wel is vóór het benoemen van niet-Raadsleden in dergelijke commissies als waarvan hier sprake is. Hij kan zich dan ook niet met het voorstel van den heer van Stralen vereenigen. Volgens den Wethouder Reimeringer is het noodig, dat er een advocaat en een koopman in de Commissie zitting hebben, maar spreker heeft jaren meegemaakt, dat er noch een advocaat noch een koopman in zat, terwijl er in den Raad toch dergelijke men- schen waren te vinden. Hoe kwam dat? Volgens het Reglement moet een der leden een Raadslid zijn en er zat een Raadslid in. Spreker kan zich volkomen vereenigen met het voorstel van den heer Bergers, strekkende om vast te leggen, dat er min stens 3 Raadsleden, den voorzitter inbegrepen, in de Com missie moeten worden benoemd. In het geval, door den heer Huurman genoemd, dat de Voorzitter van den Raad tevens voorzitter van de Commissie zou zijn, beschouwt spreker den voorzitter even goed als Raadslid als de Wethouders en hij kan het bezwaar van den heer Huurman dan ook niet deelen. Wat betreft het voorstel van den heer van Stralen, strek kende om in plaats van «voordracht" te lezen «aanbeveling' acht spreker beter het woord «voordracht" te behouden. Verzet men zich tegen een voordracht, dan kan men het royaal doen en speelt men meer open kaart. Is men het met een voor dracht niet eens, dan kan men die terugsturen, maar bij aan bevelingen heelt spreker wel eens voor verrassingen gestaan. Hij dacht, dat er tegen een aanbeveling geen verzet zou zijn, maar in een vóórvergadering had een deel van den Raad besloten op iemand buiten de aanbeveling te stemmen. Toe vallig was in die vóórvergadering geen meerderheid verkregen, zoodat het bij een minderheid bleef, maar het was toch een verrassing, en zulke dingen kunnen bij een voordracht niet voorkomen. Staat er b.v. op een aanbeveling een sociaal democraat, dan kan de meerderheid in dezen Raad, zonder er ook maar één woord van te zeggen, een ander benoemen, hetgeen bij een voordracht niet kan voorkomen. De heer Reimeringer zegt, dat, als men in de eerste alinea van artikel 1 wil lezen in plaats van «ten minste één lid", «ten minste twee leden", hij daartegen geen bezwaar heeft. Het amendement van den heer Bergers wordt aangenomen met 27 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen: de heeren van Stralen, van Tol, van der Reijden, de Reede, Bergers, Kooistra, Eikerbout, Reimeringer, Tepe, Splinter, Kuivenhoven, Wilmer, Koole, Manders, Groe- neveld, Huurman, Baart, van Eek, Sijtsma, mevrouw Brag- gaar_de Does, de heeren Heemskerk, Spendel, van Es, Par- mentier, Wilbrink, Verweij en Meijnen. Tegen stemmen: de heeren Romijn, Goslinga en Bosman. Het amendement van den heer van Stralen wordt vervol gens aangenomen met 17 tegen 13 stemmen. Vóór stemmen: de heeren van Stralen, van Tol, van der Reijden, Bergers, Kooistra, Eikerbout, Kuivenhoven, Koole, Manders, Groeneveld, Baart, van Eek, Sijtsma, mevrouw Braggaar—de Does, de heeren Heemskerk, Wilbrink en Verweij. Tegen stemmen: de heeren de Reede, Romijn, Reimeringer, Tepe, Splinter, Goslinga, Wilmer, Bosman, Huui man, Spendel, van Es, Parmentier en Meijnen. Het aldus geamendeerd artikel I wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen II, III en IV worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. b. Zonder hootdelijke stemming wordt besloten het voorstel van den heer Bergers, luidende: «Ondergeteekende stelt den Raad voor om de Commissie der Bank van Leening uit te breiden met twee Raadsleden" hiermede als afgedaan te beschouwen. XX. Voorstel tot het doen rooien en verkoopen van boomen. (Zie Ing. St. No. 20). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de uitvoering van eenige werken ter verbetering van den toe stand nabij den ingang van de Stadshulpweif aan de Oude Heerengracht en van het werfterrein zelf. (Zie Ing. St. No. 98 van 1928 en No. 18 van 1929.) De heer Manders wenscht Burgemeester en Wethouders zijn dank te betuigen voor deze spoedige en mooie oplossing. Hij vestigt er alleen de aandacht op, dat bij den bouw van het urinoir mogelijk niet is gerekend met waterspoeling, het geen hij uit de teekening niet kan afleiden, en geeft in over weging daaraan ook voor volgende gevallen aandacht te schenken. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten, XXII. Praeadvies op het verzoek van de afdeeling Leiden van den Bond van Hotel-, Café- en Restaurant-personeel in Nederland om maatregelen te treffen, welke leiden tot ver vroegde sluiting van koffiehuizen, enz. op Oudejaarsavond. (Zie Ing. St. No. 231 van 1928.) Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend voor stel van den heer van Stralen. De heer Heemskerk zegt, dat hij in de vorige Raadsverga dering heelt voorgesteld de behandeling van dit voorstel tot deze vergadering uit te stellen, omdat het voor 1928 practisch toch geen etïect kon sorteeren. Zelfs bij aanneming van het voorstel van den heer van Stralen was het niet meer mogelijk geweest een verordening gereed te maken. Uitstel van be handeling achtte spreker de beste oplossing, omdat daardoor de Burgemeester gelegenheid kreeg te voldoen aan de zoo bereidwillig gedane toezegging om te trachten een onderlinge regeling tot stand te brengen. Alvorens de vraag te bespreken of al dan niet ingrijpen van gemeentewege in deze noodzakelijk is, lijkt het spreker ter bekorting van de discussie zeer gewenscht, dat de Voor zitter eerst mededeelt in hoeverre zijn pogingen zijn geslaagd. De Voorzitter wil gaarne gevolg geven aan het verzoek van den heer Heemskerk. Hij heeft overleg gepleegd met de verschillende organisaties, bij deze zaak betrokken, en van die zijde de meest mogelijke medewerking ondervonden. Ten slotte heeft hij aan den Commissaris van Politie verzocht er op te letten wat het resultaat is geweest en toen is hem ge rapporteerd, dat nagenoeg alle inrichtingen op Oudejaars avond te 6, 7 of 8 uur hebben gesloten, de allerlaatste om 10 uur, zoodat ditmaal aan den wensch van adressante is vol daan; spreker twijfelt niet, dat ook in het vervolg eenzelfde regeling weer mogelijk zal zijn. Spreker heeft naar aanleiding van het gesprokene door den heer van Stralen laten nagaan hoe de zaak te Groningen was geregeld en de Burgemeester dier gemeente schreef, dat hij niet wijziging van de verordening had voorgesteld, maar met succes aan de verschillende inrichtingen had verzocht tijdig te sluiten. Men heeft daaraan gevolg gegeven, zoodat een andere regeling niet tot stand gekomen is. De heer Heemskerk zegt, dat deze verklaring van den Voorzitter natuurlijk buitengewoon grooten invloed kan hebben op sprekers houding ten aanzien van dit voorstel. Spreker moet eerlijk verklaren, dat hij den vorigen keer dacht, dat de poging van den Burgemeester wel een fiasco zou worden, maar dat is niet zoo geworden. Dat is geen tegenvaller, omdat spreker ingrijpen van de Overheid niet noodig acht, wanneer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 12