DONDERDAG 20 DECEMBER 1928. 299 dagen hebben de Katholieke bladen getracht aan te toonen, dat het programma van de Katholieken en dat van de S.D.A.P. zooveel gelijkenis vertoonen en dat wij dat zouden hebben gedaan om het regeeren met de Katholieken gemakkelijker te maken. Spreker kan aantoonen, dat het programma der sociaal-democraten van thans vrijwel gelijk is aan dat van vier jaar geleden. Er blijkt uit, dat de Katholieken in het algemeen plooibaar zijn, maar tevens, dat men niet kan zeggen, dat op staatkundig gebied een bepaald geformuleerd Katholiek standpunt zou bestaan, dat scherp staat tegenover het socialisme. De heer Wilmer heeft enkele deelen van zijn program ont wikkeld en allereerst er op gewezen, dat de armenzorg een belangrijk deel was van het Katholieke program. Spreker heeft dat met' belangstelling vernomen, maar wanneer van sprekers zijde, speciaal door den heer van Stralen, geprobeerd wordt om de burgerlijke armenzorg te verbeteren, is deze daarin nooit door den heer Wilmer ondersteund. Volgens den heer Wilmer moet op den voorgrond staan de armenzorg van kerken en particulieren en moet het Burgerlijk Armbestuur aanvullend optreden. Dit standpunt kan men in theorie aan hangen, maar het is door de practijk overwonnen; de armen zorg kost zoo ontzaglijk veel geld, dat noch kerk noch particulieren daartoe in staat zijn: het Burgerlijk Armbestuur heeft volgens de statistiek dan ook de kerkelijke en particu liere armenzorg ver overvleugeld. De sociaal-democraten vragen wat is in de eerste plaats het belang der armen? Dat is, dat zij behoorlijken steun krijgen, vrij van eenigen kerkelijken invloed en de sociaal-democraten zijn dus voorstanders van het Burgerlijk Armbestuur. Toch heeft de heer Wilmer iets gezegd, dat ook spreker sympathiek was, n.l. dat hij voorstander der kerkelijke armen zorg was, omdat de armen niet alleen met geld geholpen moeten worden, maar ook geestelijke hulp moeten ontvangen. In dat opzicht staat het Burgerlijk Armbestuur achter bij de kerkelijke armenzorg en misschien ook bij de particuliere. De burgerlijke armenzorg is spreker te kil; de armenzorg moet niet alleen hierin bestaan, dat men den menschen wat toewerpt, omdat zij te weinig hebben; de arme heeft meer noodig; bemoediging, geestelijken steun en advies, en in dat opzicht kan de burgerlijke armenzorg nog wel iets leeren van de kerkelijke en misschien ook van de particuliere. Spreker wenscht in dit opzicht een volledige reorganisatie, dat men geheel andere huisbezoekers krijgt, meer op de hoogte van hun taak, die niet alleen uitdeelen, maar ook kennis van zaken hebben en vervuld zijn van menschenliefde en ook grooter menschenkennis hebben. Die menschen moeten niet alleen voldoende brengen, dat moet natuurlijk op den voor grond staan, maar ook in staat zijn die maatschappelijke schipbreukelingen, die in zeer ellendigen toestand verkeeren, de noodige geestelijke hulp te verleenen. De heer Goslinga Burgerlijke diakenen De heer van Eck zegt, dat het hem onverschillig is hoe men hen wil noemen, als in dien geest maar gewerkt wordt. De heer Wilmer sprak verder over het verleenen van steun aan de volkshuisvesting. Spreker zal het daarover niet hebben. Spreker heeft de uitdrukking gebruikt, dat hij hetgeen de heer Wilmer over de medezeggenschap zeide, niet veel bijzon ders vond. Volgens den heer Wilmer bestaat de medezeggen schap hier reeds door het georganiseerd overleg. Wanneer hij wil spreken over de technische medezeggenschap, dan wordt gewoonlijk die over loonen en arbeidsvoorwaarden daarvan uitgesloten; en wanneer tegenwoordig gesproken wordt over medezeggenschap, dan wordt bedoeld medezeg genschap in het beheer. Dat bestaat natuurlijk in Leiden niet. De heer Wilmer heeft gezegd, dat spreker zou willen, dat de arbeiders voor taan het bedrijf besturen. Dat is echter een syndicalistische leuzede fabriek aan de fabrieksarbeiders, de mijn aan de mijnarbeiders, doch het is géén socialistisch standpunt. Men behoeft niet zoo ver te gaanin Duitschland is die mede zeggenschap wettelijk geregeld en de Ondernemingsraden hebben er verschillende bevoegdheden, onder meer om de boeken in te zien en commissarissen aan te stellen. Het pleit van den heer Wilmer in zake rechtsgelijkheid voor de katholieken kan spreker ondersteunen. Niemand zal den sociaal-democraten kunnen verwijten, dat zij iemand om zijn beginselen achterstellen. Men kan natuurlijk niet zonder meer zeggen: er moeten er zooveel zijn van deze of die richting aan die fabriek; men moet nagaan wie sollici- teeren. Spreker heeft indertijd er op gewezen, dat er onder de politieagenten zooveel katholieken en christelijken waren, en toen heeft de Burgemeester hem geantwoord gij moet nagaan wie solliciteeren. Intusschen hoopt spreker, dat de katholieken dan op dezelfde wijze tegenover de sociaal-demo craten zullen handelen. Eenigen tijd geleden is hier gezegd, dat Mevrouw Braggaar de Does krachtens haar beginselen geen zitting kon nemen in het Burgerlijk Armbestuur. De Raad heeft haar toen met één stem meerderheid benoemd, maar spreker heeft toen niet gezien, dat van katholieke zijde het woord werd genomen. Integendeel, uit de stemming valt op te maken, dat de meer derheid der katholieken niet op haar heeft gestemd. Het beroep van katholieke zijde in zake rechtsgelijkheid zou meer indruk maken, wanneer zij die ook tegenover anderen zouden betrachten. In zake de optochten neemt de heer Wilmer, volgens spi eker, een uiterst zwak standpunt in. Spreker heeft reeds vroeger gezegd: de groote meerderheid der bevolking is er niet tegen alleen is het hier traditie geworden optochten op Zondag te weigeren. Onder Burgemeester Was zijn optochten voor het eerst toegestaan. Spreker begrijpt niet, waarom men hier tegen optochten met muziek op Zondag bezwaren maakt en in andere plaatsen niet. Spreker is den heer Huurman nog altijd schuldig het ant woord op de vraag, waarom het uit democratisch oogpunt ge- vvenscht is de wethouderstraktementen te verhoogen. De heer Manders heeft er eigenlijk al op geantwoord: democratie wil zeggen rechtsgelijkheid. De Grondwet zegt, dat elke Nederlander tot elke landsbediening benoembaar is. Volgens die rechtsgelijk heid moet dus ieder, ongeacht zijn overtuiging, maar ook onge acht zijn economische omstandigheden, wanneer de Raad hem daartoe aanwijst, in staat zijn het wethouderschap te bekleeden. Wanneer nu het tractement laag is, worden daardoor ver schillende menschen uitgesloten. Het is dus een democratische eisch, dat de bezoldiging zoodanig is, dat ieder het ambt kan bekleeden. Volgens den heer Huurman zou spreker het voorstel alleen hebben gedaan om het zijn partijgenooten gemakkelijk te maken om Wethouder te worden; zij zouden er dan om gaan vechten. Spreker heeft bij het doen van dit voorstel ook gedacht aan de mogelijkheid, dat te zijner tijd sociaal-demo cratische arbeiders Wethouder zouden worden, maar hij heeft niet alleen aan sociaal-democraten gedacht, maar het kan ook bij anderen voorkomen, zooals b.v. de heer Smeenk in Arnhem en de heer Nivard in Rotterdam. Ook hier kan een Christe lijk arbeider geroepen worden om het ambt te bekleeden. Spreker verwondert zich er over, dat de heeren Sijlsma en Eikerbout zich tegen dat standpunt hebben verklaard. Spreker is, en heeft dat in de practijk meermalen getoond, tegen stander van hooge bezoldigingen. Niets maakt spreker meer kwaad dan wanneer menschen met groote gaven en buiten gewoon intellect, die dus in hooge mate bevoorrecht zijn, voor hun werk buitengewone inkomsten eischen. Hier vervalt men echter in een ander uiterste. Het wethoudersambt is een zeer verantwoordelijk ambt; weinig ambten staan zoo aan critiek bloot als het wethoudersambt en een Wethouder moet tamelijk veel werk verrichten; gaat het dan aan, dien menschen een dergelijk lage bezoldiging te geven? Het is buitengewoon krenterig van de gemeente, in wier belang het toch isgoede Wet houders te hebben! De keus is zeer beperkt, n.l. tot den Raad en bovendien moet rekening gehouden worden met de politieke richting van den Wethouder. Er zijn bijna geen ambten op te noemen, waarbij de keuze zoo is beperkt als hier. De heer Huurman zegt, dat, als er geen een geschikt is, die groep er toch een afvaardigen moet en dan krijgt hij toch dat salaris, dat hij niet verdient. De heer van Eck kan daar niets aan doen; dat moet de Raad weten. Als de Wethouder ongeschikt is, moet hij terug genomen worden. De heer Huurman zegt, dat de heer van Eck zelf altijd zegt, dat iedere partij verantwoordelijk is voor zijn menschen. Ten slotte moet men hem dan slikken. De heer van Eck zegt, dat, als het totaal spaak liep, de Raads leden toch wel zouden optreden. De heer Huurman is vrij moedig genoeg om het in den Raad te zeggen, wanneer een Wet houder ongeschikt bleek te zijn. Waar het welzijn der ge meente in zoo hooge mate afhankelijk is van de qualiteit van de Wethouders, is het buitengewoon onverstandig te zien op een paar duizend gulden. Een traktement van 2500.lijkt voor een arbeider vrij hoog, maar zijn gansche positie ver andert; hij krijgt geheel andere verplichtingen. Plaatsen als Arnhem en Nijmegen geven ƒ4000.a ƒ5000.en dat is inder daad een juistere bezoldiging dan bier. De heer Huurman heeft gezegd, dat men zijn eischen wat de Wethouders betreft niet moet overdrijven en dat men te Amsterdam zelfs een Wethouder heeft, die Kamerlid is. Dat vindt spreker echter buitengewoon verkeerd. Intusschen kan men het Kamerlidmaatschap zeer verschillend opvatten. Het staat echter vast, dat, wanneer men zijn plichten goed wil vervullen, het Kamerlidmaatschap vrijwel den geheelen persoon eischt. Uit een dergelijke combinatie kan men dan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 9