DONDERDAG 20 DECEMBER 1928. 297 Volgens den heer de Reede mogen werkverschaffingsloonen daaruit niet betaald worden; de bedoeling is ze uit de gewone begrooting en uit het Reservefonds te betalen, omdat naar de meening van het College een sociaal karakter daaraan niet kan worden ontzegd. Door instelling van dit fonds willen Burgemeester en Wethouders bereiken, dat er voor allerlei sociale doeleinden geld aanwezig is. Nu is het democratisch, niet om inkomsten weg te werpen, maar om het geld goed te gebruiken in het belang der arbeiders. De heer van Eek wil het weggooien door verlaging der tarieven, maar spreker wil het gebruiken ten bate der arbeiders. Dat is het verschil tus- schen de democratie van het College en die van den heer van Eek. De heer Schiiller heeft gezegd: Er is geen geld voor sociale maatregelen; als deze worden voorgesteld, wijst men op den bodem van de leege schatkist. Maar bij 195.000.is de schatkist niet leeg. Elke aantasting van de tarieven van de Lichtfabrieken zou echter de instandhouding van dit fonds onmogelijk maken. Wie aan de tarieven komt, raakt aan het fonds; dan worden de grondprijzen zoo laag, dat wij niet meer voldoende degressie in het tarief kunnen brengen. Feitelijk had de grondprijs nooit lager mogen zijn dan 10 ct., gelijk hij ook in alle andere gemeenten is, want nergens heeft men 9 ct. als bij ons. Aan dien grondprijs kan niet worden getornd, want dan tast men de bedrijlswinst in het hart aan. De kleine verbruikers ontvangen gas en electriciteit reeds beneden kostprijs, en tenslotte zijn de Lichtfabrieken er niet om cadeautjes te geven. De quaestie van den toonwinkel is commissoriaaler is een niet geringe kans, dat er overeenstemming komt tusschen den middenstand en de gasfabriek. De heer Wilmer heeft een rede gehouden over de armenzorg, waarmede spreker het geheel eens is. Deze heeft echter, naar spreker meent, gezegd: Het Burgerlijk Armbestuur steunt alleen hen, die niet bij een kerk zijn aangesloten. De heer Wilmer heeft niet gezegd, dat dit hier gebeurt. De heer Goslinga zegt, dat dit hier heelemaal niet gebeurt, want dan zou niemand gesteund worden; over het algemeen zijn de menschen nog wel bij een kerk, zooals uit de ver slagen van het Burgerlijk Armbestuur blijkt. De rede van den heer Wilmer was zoo, dat spreker in hem een bond genoot ziet, wanneer straks aan de orde komt het voorstel tot verandering van den naam Burgerlijk Armbestuur in Maatschappelijk Hulpbetoon, opdat zij, die vorige jaren hiervóór waren, tegen dit voorstel zullen stemmen. Er is een zeer innige samenwerking met de kerkelijke instellingen. De heeren Wilmer en Bosman willen opheffing van den werkloozensteun, de heeren Baart en van Stralen niet; de heer van Stralen wil uitbreiding. Het College staat op het standpunt, dat het eigenlijk geen crisismaatregel meer is in dien zin, dat het een direct gevolg is van den oorlog, maar wel in dezen, dat thans meer dan voorheen in de industrie tegen den winter de arbeidersreserve op straat wordt gezet en aangewezen is op ondersteuning uit de publieke kas. Spreker is het met den heer van Stralen eens, dat verzekering tegen werkloosheid de beste remedie daartegen is en dat uitbreiding daarvan een groot arbeidersbelang is, maar voor zoover die verzekering onvoldoende is voor de behoeften van die menschen is er alle reden om door een verlengstuk van die verzekering en door werkloozensteun hulp te bieden aan degenen, die buiten hun schuld werkloos zijn geworden. In hoofdzaak heerscht er seizoenwerkloosheid; de werkloosheid, die het geheele jaar duurt, is niet zoo belangrijk. Verleden jaar bedroeg het aantal steuntrekkenden op sommige tijden omstreeks 30; aan de Leidsche Hout zullen in den loop van het volgende jaar ongeveer 50 menschen werk kunnen vinden en als dat niet voldoende is, zal het gemeentebestuur trachten een aantal Leidsche werkloozen in Drenthe en Overijssel werkzaam te stellen; spreker heeft onlangs van het socialis tische Haagsche Raadslid van Langen gehoord, dat dat uit stekend bevalt; wanneer zij na terugkeer bij wijze van belooning eenigen tijd aan het Zuiderpark werkzaam gesteld worden, keeren zij liever naar Overijssel terug. Wanneer 50 menschen werken in de Leidsche Hout en 50 in Overijssel, houdt de steun automatisch op. Volgens spreker moet de steunuitkeering gedurende de wintermaanden, althans gedurende een groot deel van het jaar, blijven bestaan; zonder speciaal Raads besluit kan de steun met opgeheven worden, maar wanneer hij automatisch ophoudt, kan dat zonder Raadsbesluit. Daarop wil het College aansturen. Burgemeester en Wethouders komen op tegen de voor stelling van den heer Baart, alsof de werkverschaffing aan de Leidsche Hout van zoo weinig beteekenis is. Beheer Baart is sterk in de casuïstiek: hij neemt een enkel geval en buit dit uit. Die 35 menschen verdienen gezamenlijk 714.per week; waren zij in den steun opgenomen, dan zouden zij 324.per week ontvangen, zoodat het een verschil maakt van 390.— per week of ongeveer f 11.— per man. In den steun kan men klimmen tot 21.50 per week, maar het is natuurlijk veel beter, wanneer men het geld zelf kan ver dienen. Spreker doet mededeeling van de loonen en van de werktijden; de menschen weigeren om op Zaterdagmiddag te werken, dus om een daalder meer te verdienen voor hun gezin, en dat bewijst, dat de armoede nog niet zoo heel groot is. Laat men liever zijn welsprekendheid aanwenden om de menschen aan het werk te houden De heer Baart heeft een voorstel gedaan in zake de uitbe taling der wachtdagen. Dit voorstel moeten Burgemeester en Wethouders bestrijden. Er is een werkloosheidsbesluit, een Koninklijk Besluit, waarin de werkloosheidsverzekering wordt geregeld; de draag sters daarvan zijn de vakvereenigingen, die, wanneer zij een behoorlijk ingerichte kas hebben en het reglement is goed gekeurd, steun krijgen van Rijk en gemeenten, voor zoover deze zich hebben aangesloten, tot een bedrag van 50 der contributie. Het reglement wordt echter niet goedgekeurd door den Minister, wanneer het niet bevat een nauwkeurige omschrijving van de wachtdagen. Dit voorschrift is in het belang der verzekerden en de vakvereenigingen hebben zich daarbij neergelegd. Als de heer Baart dat ontkent, is hij niet bekend in de hoogere regionen van zijn eigen vakbond; dan moet hij eens spreken met de heeren Oudegeest, Keesirig en Kupeis, die er meer van weten. Nu hebben Burgemeester en Wethouders volgens art. 19 van het Werkloosheidsbesluit het toezicht op de werkloozenkassen en zij moeten zien, of die wachtdagen in acht genomen zijn; anders kunnen zij daartegen bezwaar maken bij den Minister. Nu wil de heer Baart, dat de gemeente die wachtdagen zal betalen. Inder daad zijn vroeger, in een tijd van groote werkloosheid en toen men de draagwijdte hiervan niet overzag, een tijdje die wachtdagen uitbetaald en ook de vervolgwachtdagenbij sommige kassen, bijv. bij de stucadoors, moeten na elke werkloosheidsperiode opnieuw wachtdagen gemaakt worden. Later, onder Wethouder Sanders, is de betaling van die wacht dagen afgeschaft en uitsluitend tot de vervolgwachtdagen beperkt en bij de laatste herziening van het reglement is besloten die wachtdagen niet meer uit te betalen. Dat be sluit was heel logisch; men stelt zich bloot aan moeilijk heden, wanneer men besluit de wachtdagen wel uit te be talenwanneer een lichaam, dat toezicht er op moet houden, dat die wachtdagen niet worden betaald, ze zelf gaat betalen, is dat een saboteeren van de werkloosheidsverzekering; men zou dat de gemeente zeer kwalijk nemen en alle werkloos- heidskassen zouden in moeilijkheden komen. De Minister heelt er nooit iets van geweten, evenmin als het College en de Raad en er daarom nooit iets van gezegd, maar later, toen men zich daarvan meer rekenschap gaf, is men daarop teruggekomen. De Raad heeft het niet afgeschaft bij de laatste herziening van de verordening, maar die is zoo ge redigeerd, dat men er mee in strijd zou komen. Spreker moet zich dus tegen het voorstel van den heer Baart verzetten daarmede zou men aan de werkloosheidsverzekering geen dienst bewijzen. Tenslotte een enkel woord tot den heer van Eek. Deze heeft gezegd: Onze taak in den Raad is een onderdeel van de internationale taak van het socialisme. Hij heeft dus met zijn werk een heel ander doel dan Burgemeester en Wet houders. Hij meent natuurlijk oprecht, dat in den socialisti- schen heilstaat de bewoners van Leiden het veel beter zullen hebben dan thans, maar alvorens dat te bereiken, zullen wij heel wat ellende moeten doormaken. De heer van Eek staat dan ook een heel andere politiek voor, dan door spreker wordt gevolgd, want spreker acht het zijn taak de belangen van de burgerij te behartigen en haar voor ellende te sparen. Spreker geloolt niet in het socialisme, hij heeft er niet het minste vertrouwen in. Wanneer het de baas was, zouden wij een ondragelijke ellende hebben. Er is geen economische vooruit gang mogelijk zonder geestelijke vrijheid en het socialisme is voor de Christelijken de gevangenis, want de vrijheid van gods dienst, van arbeid, van drukpers en van onderwijs is in de socialistische maatschappij onbestaanbaar. De heer van Eek heeft gezegdGij hebt geen geloof in onze idealen. Inderdaad Maar wij hebben wèl geloof en vertrouwen in de kracht van onze beginselen, die o. i. de burgerij zullen brengen tot een hooger peil van ontwikkeling, beschaving eri welvaart. De heer van Eek gaat van een heel andere' doelstelling uit dan wij, maar de toepassing van de Christelijke beginselen zal ons meer welvaart en geluk brengen dan het socialisme ooit zal vermogen te doen! De Voorzitter zegt, dat het College er op gerekend had, dat de behandeling van de begrooting morgenavond afge- loopen zou zijn. Doordat er evenwel veel sprekers geweest zijn, van wie velen langer gesproken hebben dan het College aanvankelijk dacht, is men achterop geraakt en bestaat er gevaar, dat de begrooting morgen niet afgehandeld wordt,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 7