DONDERDAG 20 DECEMBER 1928. 293 Volgens dat rapport waren er op 1 Januari '1920 13 590 woningen. In het rapport der Woning- en gezinstelling 1920 worden echter bedenkingen aangevoerd tegen de in 1919 verrichte Rijkswoningtelling; bedenkingen, die ook in andere gemeenten zijn gemaakt. Dat deze juist zijn, blijkt uit bet volgende. Vanal 1 Januari 1920 tot 1 Maai t 1920 vermeerderde de woningvoorraad met 2271 door nieuwbouw en verminderde met: 345 door onbewoonbaarverklaring, 120 door slooping, verbouwing en veranderd gebruik en 51 door het onttrekken van woningen aan de bestemming; in totaal dus met 522 woningen. De totale vermeerdering bedroeg dus 1749 woningen. Aanwezig zouden dus moeten zijn 13590 plus 1749 of 15339 woningen, terwijl aanwezig waren volgens de telling 1926 15.892 woningen of 553 meer. Het tekort op 1 October 1928 was volgens den heer Kiers 41 woningen; tjlt men hierbij op de evenvermelde fout van 553,- dan komt men tot een tekort van 553 -f 41 594 woningen. Dit is nagenoeg gelijk aan het getal 596 van den heer Kooistra, waarin de fout evenzeer aanwezig is, aangezien hij uitgaat van de telling 1919. De berekening van bet tekort van 41 woningen is als volgt. Uitgegaan wordt daarbij van de woning- en gezinstelling 1926, waarbij de onbewoonbaar verklaarde woningen niet in den voorraad zijn medegerekend, doch wel de daarin aan wezige gezinnen als woningbehoevend zijn aangemerkt. Het aantal aanwezige woningen op 1 October 1928 was: 16786, op 1 Maart 1926: 15892; een vermeerdering alzoo van 894 woningen. Het aantal woningbehoevende gezinnen op 1 October 1928 bedroeg 16490, zoodat het benoodigd aantal woningen met inbegrip van 2% reserve toen bedroeg 16827. Voor 1 Maait 1926 waren deze getallen respectievelijk 15971 en 16297. Het aantal woningbehoevende gezinnen vermeerderde in dat tijdsverloop alzoo met 530. Een surplus van de ver meerdering van den woningvoorraad boven de toeneming der behoefte alzoo van 894 530 364, waardoor het tekort van 405 op 1 Maart 1926 daalde tot 41 op 1 October 1928. Ontegenzeggelijk is de reserve niet regelmatig over de huur- klassen verdeeld, maar bedraagt zij bij de lagere huurklassen minder dan bij de hoogere. Alle mogelijke moeite wordt gedaan om hierin te voorzien. Vervolgens geeft de heer Kiers een aantal arbeiderswoningen, die na 1 Maart 1926 zijn gebouwd, tot een totaal van 446, waaronder o. a. begrepen zijn 174 van de Vereeniging tot bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen en 40 gemeentewoningen, voor op ruiming van krotwoningen. Van eerstgenoemde woningen zijn er ongeveer 50 toege wezen aan menschen niet uit onbewoonbaar verklaarde wonin gen. Vrij zeker zal binnenkort een voorschot worden verleend voor 120 woningen, terwijl met de krotopruiming zal worden voortgegaan. In bewerking zijn plannen inzake Zuiderzicht, terwijl er tevens een plan is inzake den bouw van 78 kleine burgerwoningen aan de Haarlemmertrekvaart. Verwacht mag worden, dat binnenkort geen tekort aan woningen meer zal bestaan. Die 120 woningen dienen ter vermeerdering van de woningen met lage huurwaarde. De heer Kooistra wenscht, dat, wanneer het Rijk geen steun verleent, de gemeente den bouw uit eigen middelen zal bekostigen. Wanneer de bouw van die 120 woningen er op zou afstuiten, dat het Rijk niet bereid is daarvoor voorschotten te geven, dan zullen Burgemeester en Wethouders zeker te rade gaan op welke wijze dient te worden voorzien in de behoefte aan woningen met lage huurwaarde. De heer Kooistra heeft verschillende denkbeelden geopperd omtrent de wijze, waarop de bouw dan zou zijn uit te voeren, b. v. door het sluiten van een leening. Wij zouden het echter ook kunnen doen door een eerste hypotheek te nemen en zelf garant te blijven voor de tweede hypotheek, of wel door middel van een bankgarantie. Doch dit zijn dingen, die eerst later aan de orde komen, wanneer zekerheid bestaat, dat het Rijk geen voorschotten meer verleent. De heer Kooistra heeft verder nog gesproken over eenige huurverhoogingen, die hebben plaats gehad. Inderdaad zijn enkele woningen van 2.50 verhoogd, maar er zijn ook woningen, die in huur verminderd zijn, aangezien Burge meester en Wethouders rekening hadden te houden met de opruiming van krotten. Wat betreft de voorstellen van de heeren Wilbrink en Spendel tot het bouwen van woningen voor groote gezinnen, in de Memorie van Antwoord is tot uiting gekomen, dat Bur gemeester en Wethouders niet afwijzend staan tegenover het denkbeeld om op de een of andere wijze mede te werken tot den bouw van grootere woningen. Het College gevoelt, dat dit noodig is en spreker meent, dat de toezegging, die het College nu doet en in de Memorie van Antwoord reeds gedaan heeft, voldoende waarborg zal zijn, dat het niet bij de pakken zal neerzitten, maar trachten zal zoo spoedig mogelijk over te gaan tot den bouw van woningen voor groote gezinnen, waarbij het zeker rekening zal houden met de gedachte, ook van den heer Kooistra, om die woningen zooveel mogelijk te verdeelen over de verschillende bouwvereenigingen. Zoo doende krijgt men gemakkelijk zijn voorschotten en kan, wat die woningen te veel kosten, afgeschreven worden van het fonds voor sociale doeleinden, zoodat de exploitatie sluitend kan worden gemaakt. Nu wil de heer Wilmer ook woningen laten bouwen, die later het eigendom van de bewoners worden. De afdeeling Leiden van den R. K. Volksbond heeft in een adres gevraagd, of het gemeentebestuur bereid was zijn steun te verleenen aan den bouw van 25 dergelijke woningen, ook voor groote gezinnen. Het College heeft gezegd, dat het zou garandeeren een tweede hypotheek, tot een maximum van ƒ600.zooals ook het Rijk vooischrijft en waarvoor Rijk en gemeente garant zijn. In zijn laatste adres van 20 Juli 1928 vroeg de R. K. Volksbond, of de grondprijs niet iets lager gesteld kon worden; het College staat echter op het standpunt, dat het den grond aan alle vereenigingen, dus ook aan deze, wil geven voor den kostenden prijs, en tot heden Ireeft het College niets naders van de zaak gehoord. Of de wensch van den heer Wilmer gauw vervuld zal worden, hangt dus nu geheel van den R. K. Volksbond af; deze zal een stuk grond aan de Marnixstraat krijgen, waarmede hij ook instemt. Nadat spreker met den Secretaris, den heer van Resteren, over de rooilijn nog gesproken had, heeft hij hierover niets meer ge hoord. De gemeente wil dus wel medewerken. Die woningen zouden binnen 20 jaren het eigendom van de bewoners worden, nadat die f 600.— waren afgelost. De heer Kooistra heeft nog ids gevraagd over de annuï teiten. Deze worden inderdaad op tijd voldaan en daaruit leidt hij af, dat de huren van de huizen te hoog zijn en wel verlaagd kunnen worden. Maar daar gaat het niet om, want die annuïteiten kunnen altijd op tijd betaald worden, daar men altijd voldoende kas geld heeft. De winst- en verliesrekening geeft echter den juisten stand van zaken aan. Zouden die bouwvereenigingen moeten liquideeren, dan zou blijken, dat er geen geld was. Daarom kunnen Burgemeester en Wethouders geen huur- verlaging toestaan. Wel hebben zij kunnen medewerken aan de conversie van de 6% Rijkswoningbouwvoorschotten, die eenige dagen geleden door den Minister is goedgekeurd. Burgemeester en Wethouders zullen thans overwegen, in hoeverre tengevolge van deze conversie de huren kunnen worden verlaagd. Het voorstel van den heer Wilbrink in zake den bouw van woningen voor groote gezinnen en dat van den heer Spendel, zullen Burgemeester en Wethoudersgaarne om praead vies nemen. Wat betreft het voorstel van den heer Spendel in zake verkoop van de huizen der gemeente, die voor den openbaren dienst niet noodig zijn, Burgemeester en Wethouders kunnen zich volkomen aansluiten bij het denkbeeld om te verkoopen als men verkoopen kan. Spreker heeft den staat van eigen dommen eens nagegaan en daarbij is hem gebleken, dat er weinig huizen voor verkoop in aanmerking komen; slechts met een paar kleine woningen is dit het geval. De woningen aan den Nieuwen Rijn bijv. zou spreker nooit willen ver koopen; wanneer een paar panden in een groot complex rentegevend zijn, zou spreker die nooit willen opruimen. Bij het Utrechtsche Veer heeft de gemeente na den brand een goed pand gekregen, dat spreker ook niet graag zou willen verkoopen. De heer Heemskerk zegt nu, dat hij bedoelt de panden, die niet rentegevend zijn. Als de gemeente die in geen geval, noodig heeft, is het College zeker bereid ze te verkoopen, maar de opbrengst zal zeer miniem zijn. Wat de quaestie van de speeltuinen in het Zuiderkwartier be treft, waarover mevrouw Braggaarde Does gesproken heeft, die is op het oogenblik bij de Commissie van Fabricage in behan deling; in een van de eerstvolgende vergaderingen zal besproken worden, of de gemeente subsidie zal geven. Volgens mevrouw Braggaar—de Does moest de gemeente meer subsidie geven; spreker meent, dat men in geen geval te ver moet gaan en deze quaestie in hoofdzaak moet overlaten aan het particulier initia tief, zooals ook in Amsterdam gebeurt, waar dit voor het grootste gedeelte bijdraagt. Spreker is er geen tegenstander van, dat de gemeente op eenigerlei wijze, bij v. door den grond gratis in ge bruik te geven, steunt, maar het particulier initiatief moet de hoofdzaak zijn. Spreker heeft den heer Bosman reeds in hoofdzaak beant woord bij zijn bespreking van het voorstel van den heer Manders; hij kan dus thans met een kort woord volstaan. De beer Bosman zegt: men moet propaganda maken, maar hij weet heel goed, hoe moeilijk het is, om, al maakt men propaganda, industrieën hierheen te trekken. Spreker hoopt, dat dit zal slagen en dat Leiden een zoodanige industriestad zal worden, dat men binnen niet te langen tijd, waar kort geleden de 70.000 inwoners zijn bereikt, er 100.000zal hebben. De heer Goslinga zegt, dat het voor hem als laatste Wet-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 3