DONDERDAG 20 DECEMBER 1928. 307 De heer Kooistra zeide met zijn voorstel te komen in de lijn van hetgeen spreker twee jaar geleden heeft voorgesteld, n.l. dat de gemeente grond bouwrijp zou maken, waardoor het ook voor particulieren gemakkelijker werd te gaan bouwen. Spreker meent, dat dit voorstel van den heer Kooistra een jaar moet worden aangehouden, opdat eerst het uitbreidings plan vaststaat; dan kan daarover beslist worden, tegelijk met het erfpachtsvoorstel, omdat men dan de terreinen kan aanwijzen, die in erfpacht uitgegeven moeten worden, omdat de gemeente voor de toekomst de beschikking er over moet houden. Spreker zou op het oogenblik voor geen van beide voorstellen, in ruimeren of meer beperkten zin gesteld, kunnen stemmen. De heer van Eek zegt overtuigd te zijn, dat niet alles kan, maar als maar een deel van zijn voorstellen aangenomen wordt, komt men wel verder. Spreker vindt het toch wel wat dwaas, dat een Raadslid, dat twee voorstellen, onafhankelijk van elkaar indient, zegt: het is mijns inziens onmogelijk, dat ze beide worden uitgevoerd, maar daar zal ik mij niet bezorgd over maken. Dat standpunt lijkt spreker voor een verantwoordelijk Raadslid niet te handhaven. Ook zou spreker volgens den heer van Eek omgevallen zijn. Spreker heeft in den laatsten tijd niet het ongeluk gehad te vallen, maar hij heeft in de Commissie voor de Licht fabrieken niet willen stemmen voor het voorstel van den voorzitter, om de tegenwoordige prijzen voor gas en electriciteit te handhaven, omdat, als het niet uiterst noodzakelijk was om de begrooting ongeveer sluitend te maken, spreker geen handhaving werischte van de tegenwoordige prijzen. Spreker heeft vernomen, dat de Wethouder heeft betoogd, dat de voordeelen uit de bedrijven niet wisselvallig zijn, maar dat men daar wel vast op kon rekenen. Naar spreker meent, kunnen zich in de bedrijven onvoorziene omstandigheden voordoen, waardoor de winst belangrijk wordt verminderd, zoodat dan de geheele dienst van de gemeente; wordt ontwricht. Nu is dat anders uitgevallen. De begrooling is zonder hand having van de prijzen niet ongeveer sluitend te maken. Nu is bij de vorige begrooting door Burgemeester en Wet houders toegezegd, dat een eventueel overschot op de bedrij ven zou worden gestort in een fonds voor sociale doeleinden. In de vergadering van de Commissie heeft spreker daarom gezegd, even te willen afwachten, wat het College in dit opzicht zou doen. Burgemeester en Wethouders willen nu een tonds vormen, groot 190.000.voor sociale doeleinden en nu meent spreker die middelen niet aan het College te mogen onthouden, ook al spreekt de heer van Eek dan van omvallen. Had de Wethouder in de Commissie gezegd er komt een storting in een fonds voor sociale doeleinden, dan had hij spreker misschien overgehaald, voor zijn voorstel te stemmen, maar er is geen positieve toezegging gedaan en geen cijfer genoemd. De heer Goslinga merkt op, dat de heer Wilbrink vóór het voorstel-van Eek heeft gestemd. De heer Wilbrink zegt, dat hij dat heeft gedaan, omdat hij wilde afwachten wat het College zou doen. Negen maanden geleden is er in den Raad over gesproken, maar sindsdien is er niets meer van gehoord. Was spreker meegegaan met het voorstel van den voorzitter van Com missarissen, dan had hij er in den Raad moeilijk op kunnen terugkomen. Als de toezegging van Burgemeester en Wet houders gestand werd gedaan, zou het spreker niet moeilijk vallen terug te komen op hetgeen hij in de vergadering van Commissarissen heeft gezegd. De heer Baart heeft gesproken over de zwemclub „de Zijl" en als argument naar voren gebracht, dat de bestuursleden des Zondags naar den Haag gingen om te zwemmen. Bij informatie is spreker gebleken, dat dit onjuist was. De Voorzitter doet een beroep op den heer Wilbrink om zich zooveel mogelijk te beperken; dit punt is wel besproken, maar er is geen voorstel over ingediend. De heer Wilbrink vindt het toch vreemd, dat een lid, dat zich bovenal democratisch noemt, wil voorstellen om op Zondag zwemgelegenheid te geven en zoodoende den vrijen dag aan het personeel wil ontnemen, waar men toch ook in sociaal-democratische arbeiderskringen den Zondag beschouwt als den dag, waarop men met het gezin bijeen kan zijn. Spreker blijft zijn voorstel tot belastingverlaging, dat om praeadvies gezonden wordt, in de belangstelling van den Raad aanbevelen. Spreker is het er niet mee eens, dat er straks weer een vermeerdering van het aantal politieagenten moet komen. Op het oogenblik heeft men hier toch reeds verkeerspolitie, al zijn het geen speciaal daarvoor aangewezen personen; op de drukke kruispunten staan nu toch al verkeersagenten en die zijn toch ook nu aan den gewonen straatdienst onttrokken. Gesteld nu, dat die verkeersbrigade vrijkomt, dan heeft men toch ander personeel, dat men kan opleiden om het ver keer te regelen. Nu is men tegen afschaffing van het klassestelsel; dat kan goed zijn, maar sommige agenten zijn hier benoemd, toen er geen sprake van was, dat men moest hebben een diploma met aanteekening om eerste klasse-agent te worden; dat is later eerst ingevoerd. Nu zijn er sommigen, zeer goede politieagenten, maar die moeilijk examen kunnen doen; daarom kunnen het wel goede krachten zijn; spreker kan zich zelfs voorstellen, dat iemand, die voor een examen zakt, toch een beter agent is dan iemand, die er door komt; men heeft den tijd gehad, dat het optreden van agenten eerste klasse op straat was, of zij uit den polder weggejaagd waren. Op het oogenblik wordt het diploma beloond met 52.— per jaar, maar eigenlijk gaat de belooning veel verder, want door dat diploma wordt men eerste klasse. Nu wordt het voorstel om nog een inspecteur te benoemen, hiermede ver dedigd, dat de politie-agenten een behoorlijke sociale op leiding moeten hebben. Spreker vindt het bedroevend, dat het diploma met aanteekening van zooveel beteekeriis is, dat men zonder dat geen agent-eerste klasse kan worden, maar men toch weer een opleiding aan het politie-bureau moet hebben, om voor zijn taak geschikt te worden. Of men is met zijn diploma met aanteekening niet geschikt voor zijn taak, en dan is het onbegrijpelijk, dat men het moet hebben om agent eerste klasse te worden, óf men is het wel, maar dan is er ook geen inspecteur noodig voor de sociale opleiding. De heer Romijn gelooft, dat het wel noodig is, in de indeeling van het sectieverslag verandering te brengen, maar verzoekt het College, daarvoor dan lijnen aan te geven. Wat zijn vraag aangaande de scholen betreft, is spreker door het antwoord van den Wethouder van Fabricage wel tevreden gesteld, maar het heeft hem gespeten, dat de Wet houder van Onderwijs zich daarvan heeft afgetrokken. De bijzondere scholen hebben haar bestuur, die voor haar belangen opkomt. Voor de openbare school is dat echter het gemeentebestuur, in het bijzonder de afd. Onderwijs en dan is het gewenscht, dat ook aan het vraagstuk van inrichting en onderhoud der scholen door den Wethouder van Onderwijs aandacht wordt besteed. Spreker verzoekt den Wethouder te overwegen, of het niet mogelijk is met kwesties, die met de scholen verband houden, in een of anderen vorm bemoeiing te krijgen, en in elk geval dit vraagstuk in studie te riemen. Wat de voorstellen omtrent het Levendaal betreft, wil spreker het liever nog eens met Burgemeester en Wethouders probeeren en afwachten de toegezegde spoedige indiening van het uitbreidingsplan. De heer Heemskerk wil eerst iets zeggen over het voorstel- Spendel. Dit voorstel betreft alleen die eigendommen, welke niet rendabel voor de gemeente zijn. Het kan toch nooit de bedoeling van den heer Spendel zijn, om eigendommen, die winst opleveren of voor een. nuttig doel gebruikt kunnen worden, te verkoopen. Maar er zullen wel enkele perceelen zijn, waarvoor de gemeente geen behoorlijken huurprijs kan krijgen en die door de gemeente zullen kunnen worden prijsgegeven. Spreker dankt don Wethouder van Onderwijs voor zijn uit eenzetting in zake de quaestie van het hooren der onderwij zersorganisaties; het doet hem genoegen, dat de Wethouder geen absoluut afwijzend standpunt inneemt, maar dat alleen quaesties van ondergeschikten aard het onmogelijk maakten, dat het College niet kon toegeven aan den wensch om op geregelde tijdstippen de organisaties te hooren; spreker geelt volmaakt toe, dat er gevallen zullen zijn, dat er geen tijd is. Spreker wil dan ook in geen geval het College verplichten om altijd de organisaties te hooren, maar hij spreekt den wensch uit, dat, als de mogelijkheid gevonden kan worden op de een of andere wijze advies in te winnen van de onderwijzers organisaties, Burgemeester en Wethouders daan an in den tegenwoordigen tijd gebruik zullen maken. Het is natuurlijk geenszins sprekers bedoeling geweest om de financiëele voordeelen, die de gemeente kan trekken van de verpleging in klassen, prijs te gevenspreker bedoelde alleen, dat er waarschijnlijk een voordeeliger manier voorde gemeente zou zijn om de patiënten tegemoet te komen. Het is een feit, dat de patiënten, die confessioneele verpleging wenschen, er eigenlijk de dupe van zijn, dat de gemeente eigen gestichten bezit, want daarheen worden de patiënten altijd het eerst verwezen, terwijl men in andere gemeenten de keuze heeft tusschen verschillende gestichten. Wat betreft de aanvallen van den heer van Eek op spiekers houding ten aanzien van enkele belastingvoorstellen, de grond slag van het voorstel van de heer<.n Huurman, Wilbrink en Wilmer is geheel anders dan die van de voorstellen van den heer van Eek. Sprekers houding tegenover vroegere voor stellen van den heer van Eek was niet alleen gebaseerd op de vraag, of daardoor de gemeentefmanciën niet in de war zouden worden gestuurd, maar ook zou vroeger zulk een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 17