306 DONDERDAG 20 DECEMBER 1928. maar een dienen van het eigenbelang. Dat moet ten allen tijde voorkomen worden; het dienen der gemeenschap moet de factor zijn, die een Wethouder beweegt zijn ambt te aan vaarden. Wanneer men zegt: het wethouderschap eischtden geheelen persoon, dan moet zoo iemand ook zijn maatschap pelijke functie op zijde zetten. Het gevolg daarvan is, dat hij zoozeer aan zijn ambt gebonden wordt, dat hij niets anders meer kan; treedt hij dan terug, dan moet hij aanvangen weer een maatschappelijke positie te gaan verwerven, hetgeen buitengewoon moeilijk is. De Wethouder zal geen zelfstandige persoonlijkheid meer zijn, maar zich uit financiëel en maat schappelijk oogpunt aan zijn ambt gebonden achten; al kan hij zich niet met den Raad vereenigen op een punt, toch zal hij, om zijn positie te handhaven, den Raad volgen, terwijl een Wethouder leiding moet geven en als het er op aan komt neen moet kunnen en durven zeggen. Het kan voorkomen, dat mensehen geheel van het wethouderssalaris moeten bestaan. Het is best mogelijk, dat over 10 jaren niets anders dan ar beiders in den Raad zitten en nu kan men zeggendie hebben een salaris noodig als Wethouder, omdat zij ontslag moeten nemen bij hun patroon, maar spreker onderschrijft wat de heer Huurman gezegd heeft, dat geen enkele arbeider in Leiden boven dat salaris uitkomt. Het zou spreker bijzonder verwonderen, als iemand, die werkelijk over de capaciteiten beschikt, die hem geschikt maken om mede Leiden te besturen, in zijn vrijen tijd niet op fatsoenlijke wijze er iets bij zou kunnen verdienen. De heer van Eek merkt op: dat gaat nogal gemakkelijk, maar spreker mag veronderstellen, dat het zoo zal blijven, anders ziet het er zeer droevig uit dat de Raad steeds de beste menschen uit zijn midden zal benoemen tot Wet houder. Als het de beste menschen zijn, zijn zij ook wel in staat, zich in het maatschappelijk leven eenigermate een positie te veroveren, en zijn zij wel in staat, zich naast hun wethouderschap eenige bijverdienste te verschaffen. Waar wij in het algemeen de zuinigheid moeten betrachten, en waar het nog niet is voorgekomen, dat men de gewensebte keuze niet kon doen, omdat de betrokkene financiëel te veel zou achteruitgaan, daar meent spreker, dat er geen reden is om van standpunt te veranderen. Bovendien sluit verhooging van de vergoeding het gevaar in zich, dat de betrokkenen te veel aan hun positie worden gebonden. Daarom zal spreker zijn stem niet kunnen geven aan het voorstel van de meerderheid der commissie, maar zich aan sluiten spreker meent hier te spreken namens zijn geheele fractie bij de meening van de minderheid. Verder merkt spreker op, dat de zittende Wethouders zijn benoemd vóór de pensionneering, en wanneer nu het voorstel van de meerderheid wordt aangenomen, zal het moeilijk zijn, de tweede clausule van dat voorstel ook betrekking te doen hebben op de thans zittende Wethouders. Als dit voorstel wordt aangenomen, krijgen de tegenwoordige wethouders 3000.plus aanspraak op direct pensioenals er dan een andere Wethouder komt, volgt daaruit een salaris verlaging, vergeleken bij de tegenwoordige Wethouders, want dan heeft men niet de aanspraak op het directe pensioen. Het lijkt spreker dus rationeel, dit voorstel aan te houden en voor de volgende wethoudersverkiezing als men het dan nood zakelijk acht hierin wijziging te brengen. Spreker acht het verder, naar aanleiding van hetgeen de heer Sijtsma over den adjunct-directeur der Lichtfabrieken betreffende de aanneming van personeel gezegd heeft, in hooge mate betreurenswaardig, dat een Raadslid zoo den persoon van den adjunct-directeur, die een zeer verantwoordelijke positie bekleedt, in het openbaar in het geding brengt, zonder daarvoor voldoenden grond aan te voeren en zoo iemand ver dacht maakt op praatjes, die men zoo langs den weg hoort. Hij behoort niet tot sprekers partij, maar het is funest voor den leider van het bedrijf, wanneer hij op zulk een onverant woordelijke wijze in het publiek wordt gekarakteriseerd. Spreker hoopt, dat dit een aansporing mag zijn voor ieder, om zich in deze wat voorzichtiger te gedragen; sommige menschen zijn spoedig gereed met praatjes, maar de motieven blijken meer malen onwaardig te zijn en de gronden worden dikwijls absoluut gemist. De heer Bosman was zoo vriendelijk te zeggen, dat de orthodox- christelijken hier een domperspolitiek voerden. Het spijt spreker, dat de heer Bosman dat woord gebruikt heeft; hij had dat niet van hem verwacht. Spreker komt daartegen ophij wil niemand in zijn geestelijke vrijheid belemmeren. Bij de regeling van het publieke leven heeft de Overheid ten aanzien van den Zondag echter een taak te vervullen en spreker zal altijd ook voor die vrijheid opkomen. Is de heer Bosman den tijd vergeten, dat de menschen van zijn eigen fractie zulk een dompers- politiek voerden, dat andere groepen niet erkend werden, omdat men zich zelf te hoog waande? Dat is nog niet lang geleden, maar ook zal de heer Bosman zich de debatten herinneren, die kort geleden hier zijn gevoerd onder leiding van den geest verwant van den heer Bosman; toen is domperspolitiek gevoerd, doordat men bij het beheer van die stichting, niet bij het bestuur der gemeente, maar van een semi-publiekrechtelijk lichaam ten algemeenen nutte, waarin ouden van dagen van andere geestesrichting worden verpleegddie vertegen woordigers absoluut uitsloot, omdat men hen ten eenen male ongeschikt achtte. Dat is domperspolitiek, die de partijgenooten van den heer Bosman hier voeren. De heer Bosman zegt: dat heeft er niets mee te maken. Als de heer Bosman zich overal zoo gemakkelijk afmaakt door te zeggen: wat wij doen hebt gij niet te becritiseeren, maar wij becritiseeren wel wat gij doet, dan is men gauw klaar. Spreker wenscht evenwel te constateeeren, dat de vei tegen woordigers van den Vrijheidsbond er niet toe kunnen komen zulk een verlichte politiek te voeren, dat zij in stichtingen andersdenkenden, die zeker recht van medespreken moesten hebben, een plaatsje waardig keuren. Dat beschouwt spreker als de domperspolitiek van den Vrij heidsbond in Leiden. Daaruit blijkt, dat, als zij de zeggenschap hadden in deze zaal, spreker en zijn partijgenooten hetzelfde lot zouden ondergaan en er voor hen geen plaats zou zijn in de com missies en stichtingen onder beheer van de gemeente. Den heer Bosman die men in het algemeen met sym pathie hoort spreken over de belangen van het verkeer heeft spreker thans met verwondering hooren spreken over verpachting van de bruggen en over de brugwachters, die moeten zijn bedienaren van de bruggen. Wanneer een brug wachter de Schrijversbrug moet bedienen en dan het schip achterna moet gaan om een volgende brug te gaan bedienen, zoodat een volgend schip moet wachten, tot de brugwachter van het andere einde van de stad weer op zijn post is terug gekeerd, vraagt spreker zich af, of dit nu is in het belang van het verkeer! De heer Bosman heeft verklaard, dat het transport van de producten van zijn fabriek naar de boot niets meer zou kosten, wanneer hij zijn fabriek in Rotterdam had, maar als deze gedachte werd doorgevoerd, zou het vervoer van die producten naar Rotterdam het dubbele kosten. De heer Bosman zegt nu, dut in het traject van Leider dorp naar Rotterdam niet zooveel bruggen zijn, maar dat is geen argument, want er zijn aan den anderen kant van de stad ook 'fabrieken, die haar belangen hebben. Daarom be grijpt spreker niet, waarom de heer Bosman die bedrijven zoo wil terugzetten ten bate van enkele financiëele voordeelen. Bovendien gelooft spreker niet, dat Gedeputeerde Staten een regeling zouden goedkeuren, waarbij een schipper een kwartier voor een brug zou moeten wachten, eer de bedie naar van de brug is verschenen. De heer Bosman heeft ook gesproken over de industiie, die wij naar Leiden moeten trekken. Spreker heeft dat met ge noegen gehoord en constateert, dat dit licht in de eerste plaats is gekomen uit de sdomperskringen", zooals de heer Bosman die gelielt aan te duiden. Immers enkele jaren ge leden heeft spreker al voorgesteld, dat de gemeente de be schikking zou krijgen over industrieterreinen en zoo noodig daartoe een kanaal zou graven. Spreker heeft daarover nu niet gesproken, omdat hij weet, dat Burgemeester en Wethou ders in die richting werkzaam zijn; hij hoopt, dat Burge meester en Wethouders daarmee zoo vlug mogelijk voort zullen gaan. Spreker zegt alleen, dat het niet zoo zal gaan als in den Haag, dat, toen de Laakhaven was gegraven, de grootere schepen uit de stad heeft geweerd, waardoor de haven van zelf exploitabel werd. Spreker heeft voorts in de redeneering van den heer Bosman een inconsequentie aangetroffen. De heer Bosman is zoo'n vijand van eigen beheer, dat hij de straatmakerij in eigen beheer wil opheffen. Als men eenmaal groote bedrijven heeft, gaat het niet ge makkelijk die op te heffendaaraan zijn buitengewone bezwaren verbonden. Anders zou spreker volkomen met den heer Bosman accoord kunnen gaan; als het door particulieren werd uitgevoerd, zou het veel voordeeliger zijn dan op het oogenblik. De inconsequentie van den heer Bosman zit hierin, dat hij wel wil oprichten een gemeentelijke schoenmakerij en sigarenmakerijhij stelt het zoo eenvoudig voor, dat de werk- loozen een bedrijf inrichten moeten, maar hoevele bedrijven moeten zij inrichten en als er werklooze straatmakers waren, zou men volgens het idéé van den heer Bosman toch weer een gemeentelijk straatmakersbedrijf moeten oprichten. Wat in eigen beheer is wil hij opheffen en daarnaast twee nieuwe bedrijven, die voor de gemeente geen nut hebben ten aanzien van de weikloosheid, oprichten. De heer Bosman is dus inconsequent; wanneer de gemeente verschillende bedrijven in het leven roept, zal dit werkloosheid ten gevolge hebben, tenzij de gemeente hetgeen geproduceerd wordt in het water gooit. Men blijft zoodoende dus in een cirkeltje ronddraaien. Het is spreker dan ook onbegrijpelijk, dat iemand als de heer Bosman, die er toch tegen is, dat de gemeente in eigen beheer meer doet dan strikt noodzakelijk is, met zulk een voorstel komt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 16