DONDERDAG 20
DECEMBER 1928.
305
houder wordt, zal hij genoodzaakt zijn zich vrij te maken.
Als arbeider gaat hij dan toch niet in salaris achteruit, als
de toelage 2500.— bedraagt.
Zeer weinig arbeidersin Leiden verdienen 50.— per week.
Toen spreker zeide, dat de heer van Eek in deze sprak voor
eigen parochie, zijn de heeren een beetje boos geworden en
de heer Koole noemde het zelfs beleedigend. Het is niet
sprekers bedoeling iemand te beleedigen; zelf wordt hij ook
niet gaarne beleedigd, maar spreker zegt waar het op staat
en waar hij meent, dat het zoo is, zal hij vrijuit sprekende
sociaal-democraten sparen spreker ook niet. De heer van
Eek wil door verhooging der toelage het wethouderschap zóó
begeerlijk maken de heer Manders sprak zelfs al over
5000.dat er zelfs in zijn eigen kring om gevochten
zal worden, wie voor die functie in aanmerking zal komen.
Spreker heeft daarmede geen kwaad gezegd; al naarmate de
toelage hooger is, stijgt de liefhebberijals er van 3 gega
digden 2 gekozen worden, dan zal de derde zich achteruit-
gesteld achten.
Als het wethouderschap den geheelen rnensch eischte, zou
bijv. de heer Smeenk, die Wethouder van Arnhem is een
gemeente toch wel met Leiden te vergelijken ook niet lid
der Tweede Kamer kunnen zijn.
Beide functies verricht hij op niet onverdienstelijke wijze.
Echter vindt spreker het met goed, dat hij daarvoor een
schadeloosstelling van resp. f 4000.en 5000.geniet.
De heer ter Laan, die No. 1 staat op de lijst den Haag
Leiden van de S. D. A.P. voor de verkiezing van de Tweede
Kamer, is Burgemeester van Zaandam. De heer van Eek
interrumpeert: een kleine gemeente. Toch heeft die gemeente
nog 31000 zielen. Hij geniet daar een salaris van ƒ7500.
Bij die 7500.ontvangt hij f 5000.van zijn Kamerlid
maatschap, dus tezamen 12.500.Niemand zal zeggen,
dat de heer ter Laan tekort schiet in zijn functie van Bur
gemeester of in die van Kamerlid. Het blijkt dus, dat beide
functies door één persoon kunnen worden waargenomen.
De heer van Eck zegt, dat de heer ter Laan geen Wet
houder is.
De heer Huurman veronderstelt, dat het ambt van Burge
meester zeker meer tijd vergt dan dat van Wethouder. Verder
kan spreker noemen de heeren Vliegen, Wibaut, Ketelaar
(al behoort die niet tot de S. D. A. P.), Schouten en meer
anderen, ten bewijze, dat de wethoudersfunctie niet den heelen
mensch vergt.
Beperkt men zich tot Leiden, dan blijkt, dat er nimmer
geklaagd is over de arbeidspraestatie der W ethouders, die
ook nog andere functies vervulden. Spreker noemt bijv. den
heer van der Lip, die bij vriend en tegenstander bekend
was als een bekwaam en werkzaam Wethouder- en die, naast
zijn drukke advocatenpractijk, 12 jaar lang het ambt van
Wethouder heeft uitgeoefend, en wel tegen een veel lager
salaris dan het nu geldende.
De heer Heemskerk merkt op, dat men toen niet zoo'n
lastigen Raad had.
De heer Huurman zegt, dat de Raad voor een Wethouder
toch niet het eenige is. De arbeid van een Wethouder ligt
z. i. voor het grootste gedeelte buiten den Raad.
Verder wijst spreker op den heer Fischer, die ook niet een
van de minste Wethouders was, en die tevens werkzaam was
als conservator aan het museum voor Natuurlijke Historie.
De heer Sanders heeft 4 jaar zijn ambt als Wethouder op
zeer verdienstelijke wijze vervuld.
De heer Wilmer merkt op, dat die het dan ook niet kon
volhouden
De heer Huurman zegt, dat de heer Sanders het toch 4
jaar heeft volgehouden!
Verder wijst spreker er op, dat ook de heer Goslinga naast
zijn wethouderschap een andere functie te vervullen heeft,
en dat.hij toch spreker meent dit te mogen zeggen, al is
de heer Goslinga zijn partijgenoot zijn taak als Wethouder
op uitnemende wijze uitoefent.
De heer van Eck zegt wel, dat het den geheelen mensch
eischt, maar als hij zelf Wethouder was, zou het hem nogal
meevallen. Spreker blijft er bij, dat degenen, die gekozen zijn,
op waardige wijze hun plicht doen; de Raad kan over de
Wethouders tevreden zijn en de heeren vervullen hun eigen
zaken daarbij. Waarom moet men nu den Wethouders/500.
meer geven dan zij zelf gewenscht hebben, als het niet
noodzakelijk is? Er is vanmiddag gesproken over een behoorlijk
bestaan en loon naar arbeid, maar spreker meent, dat er in
Leiden van de 17000 aangeslagenen in de inkomstenbelasting
7000 a 8000 minder den 2000.inkomen hebben. Waarom
moeten nu de wethouderssalarissen verhoogd tot 2500.—
De heer van Eck heeft daarvoor verschillende dingen aan
gevoerd, waar spreker het niet mee eens is. Men kan altijd
wel een beroep op andere gemeenten doen. De heer van Eck
noemde hoogere, spreker zal lagere noemen, b.v. Zwolle en
Deventer geven 2000.in Apeldoorn is de toelage 3200.
geweest en nu wordt het weer/2800.—Spreker, als behoorende
tot de minderheid der Commissie, blijft van meening, dat
2500.vooralsnog voldoende is, maar men leeft snel en
mocht bij de begrooting voor 1931 de toestand anders zijn, laat
men dan opnieuw deze zaak besprekenmisschien is het dan
wenschelijk het salaris te verhoogen, maar spreker raadt nu
aan het voorstel van de meerderheid te verwerpen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie
van den heer van Eck luidende:
»De Raad verzoekt de Commissie voor de Strafverorde
ningen een dergelijke wijziging te ontwerpen van de ver
ordening op de Straatpolitie, waarbij het zingen op den
openbaren weg, voorzoover niet verboden door het Wetboek
van Strafrecht en tenzij het geschiedt om geld te ontvangen,
in het algemeen wordt toegelaten en alleen door de politie
kan worden verboden in het belang der openbare orde."
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
deze motie eveneens bij de algemeene beschouwingen te
behandelen.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Eck zijn
oorspronkelijk desbetreffend voorstel heeft ingetrokken.
Mevrouw Braggaar—de Does heeft met genoegen gehoord,
dat ook de heer Wilmer aanstelling van een inspectrice
wenschte, maar is teleurgesteld, dat hij zoo weinig consequent
is: het is eigenaardig, dat, hoewel het reeds meermalendoor
hem is voorgesteld, hij nog niet voldoende weet de daaraan
verbonden voor- en nadeelen en dat hij niet eens voor een
motie durft te stemmen, waarin alleen de wenschelijkheid
wordt uitgesproken. De Voorzitter zou met een inspectrice
de proef durven nemen, indien hij inzag, dat het beter zou
zijn en ook vestigde hij er de aandacht op, dat in Londen
onlangs 50 inspectrices ontslagen zijn.
Spreekster blijft liever dichter bij huis en verwijst naar
Amsterdam, waar op het oogenblik 4 inspectrices en 4
vrouwelijke hulpen zijn, wier werk daar zeer wordt gewaar
deerd. Ook in Rotterdam, den Haag en Utrecht wordt het
werk zeergewaardeerd.Daarom handhaaftspreekster haar motie.
Met genoegen heeft spreekster het antwoord van den Wet
houder van Fabricage vernomen omtrent de gemeentelijke
speeltuinen; zij dringt er op aan, dat daarmee zooveel mogelijk
spoed wordt gemaakt.
De heer Wilbrink kan zich, ten aanzien van de vergoeding
voor de Wethouders, volkomen met het standpunt van den
heer Huurman vereenigen. Vooralsnog wenscht spreker den
Wethouders niet meer te geven dan 2500.Spreekt men
van wethouders-»salarissen", dan is dat misschien wat weinig,
maar zoo moeten wij de zaak niet zien. De Wethouders zijn,
evenals de Raadsleden, gekozen als vertrouwensmannen van
de burgerij, en dan gaat het niet om het bezetten van een
wat voordeeliger positie, maar om het dienen van de gemeente
en haar belangen.
Wanneer een Raadslid zegt: ik kan de functie van Wet
houder niet op mij nemen, mijn maatschappelijke positie
laat dat niet toe, mag men dat ook niet van hem vergen.
Wie tot het wethoudersambt gekozen wordt moet het ook
kunnen vervullen. Spreker ziet hierin dan ook geen reden
tot verhooging van de vergoeding voor de Wethouders.
Spreker acht het ook niet wenschelijk, dat het zoover komt,
dat het wethouderschap den vollen mensch eischt. Het is
niet de taak van den Wethouder, iederen dag op het Stadhuis
te zijn en daar als een ambtenaar te komen werken, maar
wel om in het algemeen leiding te geven, om de lijnen uitte
stippelen, volgens welke de arbeid verricht moet worden; dat
doet de Burgemeester ook. Spreker verwacht tenminste, dat
deze functionnaris zal doorgaan zooals hij tot heden toe deed,
maar hij stippelt niet de lijnen uit voor de diverse afdeelingen
der Wethouders. Als de heer Wilmer bedoelt, dat de Burge
meester een salaris ontvangt voor den vollen man, dan zijn
die grootheden niet vergelijkbaar, zooals ook uit de practijk
blijkt; de Burgemeester moet zijn blik laten gaan over het
geheele gemeentelijke leven, maar allereerst is hij de ver
tegenwoordiger der burgerij, van den Raad, zoodat hij zich
met zaken moet bemoeien, waar de Wethouders niet mee
van noode hebben en zich ook geen moeite voor hebben te
geven. Als gevaar van de verhooging der vergoeding ziet
spreker, dat het wethoudersambt een zoodanig begeerlijke
post wordt, dat men het de moeite waard acht daarvoor te
gaan vechten, om daarvoor door het vuur te gaan. Dan is
het volgens spreker geen dienen van de gemeenschap meer,