DONDERDAG 20 DECEMBER 1928.
301
exploitatie veel moeilijkheden zijn te overwinnen, die alleen
kunnen overwonnen worden, wanneer degene, die het beheer
voert, het Gemeentebestuur zelf du?, overtuigd is van de
deugdelijkheid van die methode; men moet vertrouwen hebben
in de zaak om die moeilijkheden te overwinnenwaar spreker
weet, dat het Gemeentebestuur hier absoluut niet voor deze
zaak gevoelt en waarschijnlijk niet eens te bewegen zal zijn
tot een proef, spreker hoopt, dat hij zich bedriegt, zou
het natuurlijk een dwaasheid zijn om zulk een Gemeente
bestuur op te dragen de zaak van gemeentewege te exploi-
teeren. Spreker heeft dat dus in het midden gelatenhet
onderzoek zou kunnen uitwijzen, hoe dat moest gebeuren.
Men zou de tuinders door verschaffing van een crediet in
staat kunnen stellen tot exploitatie over te gaan; in Noord-
Holland kunnen de tuinders een crediet krijgen van hun
credietbank of leenbank en dan garandeert de provincie een
gedeelte van het verlies, dat geleden zou kunnen worden door
tegenvallers of door slechte exploitatie. De gemeente zou dien
grond dus ook kunnen exploiteeren door dien tuinders door
middel van een garantie crediet te verschaffen. Nuisspreker
geen voorstander van werk zoeken; werk, dat verricht wordt,
moet productief werk zijn en gericht zijn op verbetering van
den economischen toestand. Het mag dus alleen gebeuren, als
zij, die daartoe besluiten, meenen, dat daardoor de maatschappij
verrijkt wordt. Meent men dus, dat de Leidsche bodem rijker
wordt en meer opbrengen zal door deze methode, dan kan
men daartoe gerust overgaan. Nu is de vraag: kan die uit
breiding van werkgelegenheid ook niet ten goede komen aan
de Leidsche werkloozen? Met andere woorden spreker wil
niet, dat weiland in tuinland wordt omgezet om werkloozen
aan het werk te zetten; dat zou dwaasheid zijn, maar aan
genomen, dat het nuttig productief werk is, in hoeverre kan
daardoor dan de Leidsche werkloosheid worden bestreden?
Deskundigen hebben spreker medegedeeld: werkloozen op een
zekeren leeftijd leeren dat vak nooit; dat kan niet. Maar
jongere werkloozen zouden best in staat zijn, dat vak te
leeren, vooral zij, die eigenlijk niet weten tot welk vak zij
zich moeten wenden. Men weet gewoonlijk wel, wat men niet
moet worden, maar niet wat men wel moet wordenWanneer
hier een nieuwe bron van bestaan werd geopend, zouden jon
geren, die geen uitzicht weten, zich in dat bedrijf kunnen
gaan bekwamen.
Deze tak van bedrijf is echter niet op één lijn te stellen
met den gewonen tuinbouw. De loonen van de gewone land
en tuinbouwarbeiders zijn te laag, dan dat de gemeente zou
kunnen probeeren, tegen dergelijke lage loonen werkloozen
aan het werk te krijgen. De loonen in de tuinbonwnij verheid
zijn veel hooger en zeker niet lager dan die, welke aan reeksen
van textielarbeiders en metaalbewerkers worden betaald. Het
betreft hier de glascultuur, waarbij men zelfs overgaat rot het
»uitstoomen" van het land; het is een soort industrie. Spreker
ziet niet in, waarom de gemeente Leiden dat niet zou kunnen
bevorderen, maardan moet men voor die zaak wat voelen
Yoor de proeftuinen zou, naar spreker onderstelt, Leiden
subsidie kunnen krijgen van Rijk en Provincie. De Provin
ciale Staten hebben het voorstel, om systematisch dergelijke
zaken te bevorderen, verworpen, maar de Provincie is niet
ongenegen, voor speciale doeleinden hulp te verleenen.
Spreker hoopt duidelijk gemaakt te hebben, dat het er
hem niet om te doen is, spinazie of boontjes te kweeken,
maar dat het hier betreft een bedrijf met een toekomst.
De heer Heemskerk heeft een opmerking gemaakt, die spreker
niet van hem had verwacht. Hij heeft zich n.l. verklaard
tegen het betalen van hooge belasting door de kapitalisten.
De heer Heemskerk merkt op, dat hij erbij gezegd heeft:
in dezen tijd.
De heer van Eck zegt, dat, als de heer Heemskerk daar
vroeger voor gestemd heeft en er nu niet voor is, hij dus
feitelijk in democratischen zin achteruit is gegaan!
De heer Heemskerk zegt, dat dit met democratie niets te
maken heeft.
De heer van Eck zegt, dat democratie is rechtsgelijkheid,
die zijn partij nastreeft ook op economisch gebied, waartoe
noodig is zwaarder belasting van de gegoeden. Wie angstig
is, om de gegoeden te belasten, kan niet hervormend optreden.
De heer Bosman was het' tot zijn spijt maar op één punt
met spreker eens; spreker kan hetzelfde van den heer Bosman
zeggen en is het alleen met hem eens ten aanzien van den
aanleg van industrieterreinen en de bevordering der industrie.
Spreker ondersteunt gaarne zijn aandrang op den Wethouder.
Spreker heeft met belangstelling geluisterd naar de uiteen
zetting van den heer de Reede, de finariciëele specialiteit;
ten opzichte van zijn financiëele beschouwingen is spreker
het met hem eens, maar hij is geschrokken van de consequenties,
die de heer de Reede daaruit trekt, want zoo zou men van
Leiden een doode stad maken. Om Leiden financiëel te redden
zou de heer de Reede de nu ingevoerde bezuinigingen in het
quad raat willen voortzetten en niets meer doen. Spreker zou
dan voorstellen om Leiden maar te liquideeren en de bewoners
naar Wassenaar te laten gaan; op die wijze is het voor een
College wanhopig om te besturen. Spreker acht met den heer de
Reede den finaneiëelen toestand van Leiden ongunstig, maar
men moet den moed niet opgeven; men moet toch blijven
werken en zorgen, dat te Leiden behoorlijke werkgelegenheid
is, dat het wonen er aantrekkelijk wordt gemaakt, zoodat de
menschen blijven. Indien de raad van den heer de Reede
werd opgevolgd, zou het beter zijn de zaak stop te zetten.
Spreker heeft met belangstelling den heer Pai mentier aan
gehoord, die zijn principes gesteld heeft tegenover die van
spreker. Spreker schrijft de thans heerschende ellende grooten-
deels toe aan het kapitalisme, de heer Parmentier aan de zonde.
Spreker respecteert die overtuiging, maar waarom aanvaardt
hij dan niet sprekers steun om door middel van een betere
inrichting ook van de maatschappij zooveel mogelijk tegen
die zonde te strijden? De heer Parmentier meent toch niet,
dat men zich daarbij maar neerleggen moet en wanneer
spreker ziet de practische resultaten van de leer van den
heer Parmentier en zijn geestverwanten, dan heeft hij daar
geen groote bewondering voor. In Amerika wordt in ruimen
kring beleden, wat de heer Parmentier hier verkondigt, maai
de daar heerschende toestanden en het geweldige materialisme
daar wekken sprekers bewondering niet op.
De heer Parmentier zeide, zich te stellen op het standpunt
van de Heilige Schrift, maar spreker begrijpt niet, hoe voor
alle bijzondere politieke en sociale omstandigheden uit die
Heilige Schrift advies kan worden ingewonnen. Als de heer
Parmentier en zijn aanhangers zich stellen op het standpunt
van de Heilige Schrift, begrijpt spreker niet het standpunt,
dat door hen steeds is ingenomen ten opzichte van den oorlog.
De Christenen van de richting van den heer Parmentier
hebben geen enkele poging gedaan, het uitbreken van den
vreeselijken wereldoorlog te voorkomen. De sociaal-democraten
zijn ook te zwak geweest, zij zijn overvleugeld, maar hebben
althans gepoogd, zich ertegen te verzetten.
De heer Parmentier: Toch ook meegeschoten, niet waar?
De heer van Eck zegt, dat er groote demonstraties zijn
geweest tegen den oorlog, toen het uitbreken van den oorlog
dreigde.
Spreker zegt niet te begrijpen, waarom het streven der
sociaal-democraten naar een maatschappij, die gegrondvest is
op kameraadschap, in strijd zou zijn met de beginselen van
den heer Parmentier, die zegt, zich te laten leiden door de
Heilige Schrift. De heer Parmentier zegt: ik kan geen socialist
zijn, omdat ik Christen ben, maar spreker kent Christenen,
die zeggen: ik ben socialist, omdat ik Christen ben.
De heer Elkerbout merkt op, dat Troelstra juist heeft
gezegd, dat iemand, die socialist wordt, niet aan zijn geloof
kan vasthouden.
De heer van Eck zegt, dat Troelstra zelf een geloovig man
is, en dat dus niet gezegd kan hebben. Er zijn reeksen van
personen, die socialist zijn, omdat zij Christen zijn.
De heer Wilbrink zegt, dat er is socialisme en Christologie,
en dat in elk weer veel onderscheid is.
De heer van Eck zegt, dat de heer Parmentier zijn ver
wondering heeft uitgesproken over de vele voorstellen van
spreker, waar spreker verleden jaar zelf zou hebben gezegd,
dat, om betere maatschappelijke verhoudingen te krijgen, de
menschen zelf ook beter moesten zijn.
Spreker meent ook, dat de maatschappij zich nooit hooger
kan verheffen dan de menschende maatschappij is een samen
stel van menschen, dus het peil der maatschappij kan niet
hooger zijn dan dat der menschen en daarom kan men het
socialisme, die volmaakte maatschappij, eerst bereiken, wanneer
de menschen zich hoogerop gewerkt hebben. De wensch van
de menschen om te leven in een hoogere maatschappij dringt
hen in de richting om zich zelf voor die maatschappij ge
schikt te maken en zoodoende, al worstelende, wordt de mensch
beter en komt de maatschappij op hooger peil. Nu zegt de
heer Parmentiermaar de heer van Eck is toch voorstander
van den klassenstrijd.
De klassenstrijd is een onontbeerlijk middel om te komen
tot betere maatschappelijke verhoudingen. De middelen zijn
wel eens minder prettig; wanneer een politieagent met een
dronken man worstelt om hem naar een veiliger plaats te
brengen, dan is dat niet prettig, maar het is in het belang
van dien man. Zoo strijdt spreker den klassenstrijd niet voor
zijn genoegen, maar om aan de uitbuiting een einde te maken
en om betere maatschappelijke verhoudingen te bekomen, om