300 DONDERDAG 20 DECEMBER 1928. ook niet de conclusie trekken, dat men geen hooge eischen behoeft te stellen in zake het wethouderschap, maar wel, dat niet voldoende controle op een dergelijk Kamerlid wordt uitgeoefend. De heer Huurman heeft er niets van begrepen, dat wij maar voorstellen doen, die meer geld kosten, terwijl de meerdere inkomsten, die wij voorstellen, niet zoo groot zijn. Spreker moet dus hier en op het oogenblik verdedigen de financiëele gemeentelijke politiek van de sociaal-democraten. In het algemeen is wat zij voorstelt te donker voorgesteld. De heer de Reede heeft zelfs opgemerkt, dat sprekers voor stellen een half millioen zouden kosten en die van sprekers partijgenooten ook zeer veel; het was zoo dus onmogelijk de financiën goed te beheeren. Spreker heeft evenwel bij de wijziging der inkomstenbelasting niet voorgesteld en ook niet gewenscht, dat de gemeente daardoor minder zou ontvangen, maar wilde dat verlies zooveel mogelijk opvangen door ver andering van de progressieschaal. Tegenover het voorstel van spreker om de winsten van de Lichtfabrieken te verlagen, dat ongeveer ƒ230.000.— zou kosten, staat, dat de inkomsten van de fabrieken over dit jaar tot October reeds ongeveer f 100.000.hooger zijn dan de winst van verleden jaar. Het is dus de vraag in hoeverre dat verlies ook weer door het grootere verbruik zou worden ingehaald. Aan den anderen kant heeft spreker voorgesteld verschillende inkomsten te verhoogen, door opcenten op de vermogens belasting, opbrengst 32.000.zakelijke belasting op het bedrijf, volgens de laatste opbrengst 85.000.—Spreker geeft tenslotte toe, wanneer al de door hem en de zijnen gedane voorstellen aangenomen werden, zou de financiëele toestand van Leiden veel ongunstiger zijn dan tot nog toe. De rechtvaardiging van dit standpunt vindt spreker hierin, dat er een ontzaglijke afstand is tusschen de door spreker gewenschte en de door het College van Burgemeester en Wethouders gevoerde politiek. De sociaal-democraten hebben heelemaal geen contact met het College, dat niet de minste tegemoetkoming ten aanzien van haar voorstellen toont. Willen dus de sociaal-democraten iets bereiken, dan moeten zij over de geheele linie voorstellen doen en kunnen zij zich niet bepalen tot één voorstel, dat misschien kans heeft om aan genomen te worden; zij moeten dan over de geheele linie voorstellen doen in de hoop, dat tenminste een enkel voorstel genade zal vinden in de oogen van het College en in die van den Raad. Verschillende voorstellen zijn bescheiden, zooals b.v. dat om 50 opcenten op de vermogensbelasting te heffenin een reeks van plaatsen worden 100 opcenten geheven. Spreker doet dat, om het den Raad mogelijk te maken dat voorstel aan te nemen; waar de kans gering is, moet spreker toch probeeren hier en daar iets te bereiken. Hiermede is sprekers standpunt gedeeltelijk, niet volledig gerechtvaardigd. Men kan zeggen: gij kunt die tactiek wel volgen, maar als de Raad op die sociaal-democratische gestie ingaat, zou de financiëele toestand van Leiden belangrijk slechter worden. Hierbij komt het duidelijkste uit het verschil in standpunt tusschen spreker en het College en, in het algemeen, van de burgerlijke partijen. Spreker kan niet alleen letten op de belangen der gemeentekas, maar ook op hetgeen buiten den Raad aanwezig is. Men weet, dat buiten den Raad een groote menigte aanwezig is, die verkeert in een gebrektoestand. Zelfs in een noodtoestand, en wij kunnen ons daaraan niet onttrekken. Wij achten het niet verantwoord, dat eenerzijds belangrijke reservefondsen bestaan, terwijl anderzijds belasting wordt geheven van menschen, die in nood verkeeren. Wij kunnen ons niet onttrekken aan het feit, dat de massa in een slechten toestand verkeert en naar ons kijkt, of wij daarin verandering kunnen brengen. Het is een groote tegenstelling, als eenerzijds 700.000.wordt gereserveerd en anderzijds geen nood wordt gelenigd. Spreker zegt niet, dat de burgerlijke partijen geen medelijden hebben, dat zij niet met de gebrek lijdenden in contact komen, maar het contact van ons met hen is veel enger; die menschen, aldus spreker, zijn onze strijdmakkers. Wij vinden het ook niet noodzakelijk, dat er gebrek geleden wordt, de aarde is rijk genoeg en er bestaan genoeg arbeidskrachten en technische hulpmiddelen om in alle behoeften te voorzien. Wanneer wij de meerderheid hebben, dan hebben wij de macht om te beschikken over de reserve-fondsen van de gegoeden. In den overgangstoestand van kapitalisme tot socialisme zullen wij de reservefondsen der gegoeden moeten gebruiken om welvaart te brengen. Eerst wanneer Burgemeester en Wethouders en de Raad in deze richting willen gaan, is de tijd gekomen voor de sociaal democraten om aan het dagelijksch bestuur deel te nemen. De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds te 8J uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Donderdag 20 December 1928, des avonds te 8£ uur. Thans zijn afwezig: de heeren Vallentgoed en Spendel. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1929. De heer van Eck zegt, dat de heer Goslinga op de be zwaren van den heer Wilbrink tegen de exploitatie van de Toonkamer geantwoord heeft, dat die zaak commissoriaal was en dat er wel een compromis tot stand zou komen, dat iedereen zou bevredigen. Spreker hoopt, dat hij dan ook bevredigd zal worden, want spreker zou het verbazend jammer vinden, als de vrijheid van de Toonkamer om op te treden zooals zij noodig oordeelt, te veel aan banden werd gelegd. Dat zou niet juist zijn, want er moet propaganda voor gasen elec- triciteit gemaakt worden. De propaganda voor het gas is zeer noodzakelijk en spreker bewondert de activiteit van Directie en administratie, die daarmee belast zijn, dat het gasverbruik nog altijd stijgende is. Men moet evenwel zijn uiterste best doen, want over het algemeen wordt het gas door de electriciteit verdrongen. Kan er dus geen compromis worden gevonden, waarbij de Toon kamer haar taak als reclame voor electriciteit en gas behoudt? Dan heeft spreker er geen bezwaar tegen, terwijl hij anders er zich tegen zou moeten verzetten. Spreker komt thans aan zijn voorstel een onderzoek in te doen stellen naar de mogelijkheid om weiland inde omgeving van Leiden om te zetten in tuinland, dat hier en daar den lachlust opgewekt heeft. Spreker heeft dit voorstel niet onder gunstige omstandigheden gedaan; dit voorstel is evenwel zeer ernstig bedoeld en, wanneer men even luistert naar sprekers nadere uiteenzetting, zal men het nog zoo dwaas niet vinden als het eerst leek. Spreker is er van uitgegaan, dat Nederland is een zeer dichtbevolkt land, waar op den duur overbevolking dreigt; men moet er rekening mee houden, dat de bevolking jaarlijks met 100.000 zielen toeneemt en dat de vrees groot is, dat industrie en handel niet in staat zullen zijn om voortdurend aan dit steeds grooter wordende aantal menschen werk en brood te verschaffen. Spreker wil dus gaarne aandacht zien geschonken aan de vraag, of de bodem van ons land niet aan meer menschen brood zou kunnen verschaffen, doordat hij op andere wijze voor een ander doel wordt gebruikt. Stellen wij naast elkaar veeteelt, landbouw, tuinbouw en den fijneren tuinbouw, die zich heeft ontwikkeld tot een tuin- bouwnijverheid, dan verhouden zich de aantallen menschen, die daarin hun brood kunnen verdienen, als 1220 40. Spreker heeft zich dus nog te bescheiden uitgedrukt toen hij zeide, dat door de omzetting van weiland in tuinbouwland (in den zin van tuinbouwnijverheid, de teelt onder glas) het aantal menschen, dat daarin zijn brood kan vinden, vertienvoudigd zou worden. De vraag is nuis het weiland daarvoor geschikt Het spreekt van zelf, dat een deugdelijk en deskundig onderzoek daarnaar moet voorafgaan, en dan heeft spreker de hoop, dat dat onder zoek vrij gunstig zal uitvallen. Indien het komt tot een omzetting van weiland in bouwland, geeft dat een zeer groote waardevermeerdering, zoodat het dan gerechtvaardigd is, dat aan den arbeid, die aan die om zetting wordt besteed, een behoorlijke belooning wordt gegeven. Er is geen sprake van, dat men dat kan vergelijken met den arbeid aan den Leidschen Hout. Daar moest het op een koopje, maar dit is zuiver productieve arbeid, die behoorlijk moet worden betaald. De bevordering van den tuinbouw wordt vooral onder het oog gezien in de provincie Noord-Holland. Deze provincie is er systematisch op uit, de uitbreiding van de glascultuur te bevorderen; zij geeft daartoe subsidies aan de gemeente besturen van Berkhout, Beverwijk, e.a. Spreker heeft dezer dagen een bericht gelezen, dat men ook van Gorkum een tuinbouw centrum wil maken. Daartoe is op 13 November in hotel Metropole te Gorinchem een bijeenkomst gehouden, waarop een 30-tal burgemeesters uit den Alblasserwaard en de verdere omgeving van Gorinchem waren genoodigd om te beraadslagen over den opbouw van den tuinbouw; besloten werd een demonstratietuin, een proeftuin in Gorinchem te stichten met medewerking der gemeente en men hoopte op subsidie van Rijk en provincie. Men is dus in verschillende deelen van het land in dezelfde richting werkzaam als spreker- ten aanzien van Leiden wenschte. Nu heeft spreker in het midden gelaten, of, indien dit onderzoek gunstig uitviel, de exploitatie van dat tuinland zou moeten geschieden van gemeentewege, van overheidswege dus, of door particulieren. Spreker heeft dat met opzet in het midden gelaten, niet omdat hij geen voorstander is van gemeentelijke exploitatie; in Groningen geschiedt de gemeentelijke exploitatie van boerde rijen met uitstekende resultaten, maar omdat bij dergelijke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 10