WOENSDAG 19 DECEMBER 1928. 289 kost, de hoofdwegen te asfalteeren, en dan geen proeven meer te nemen, maar te komen met een systeem, waarvan wij de goede resultaten hebben gezien. Er wordt hier ge vraagd, welk dal systeem zal zijn. Er zijn verschillende systemen, die goed voldaan hebben, en als Burgemeester en Wethouders met de voorstellen komen, zullen zij hun keus bepalen en in de toelichting de gronden mededeelen, waarop de keuze berust. De heer Romijn heeft gevraagd, dat Burgemeester en Wet houders een vaste lijn zouden aangeven voor het leggen van trottoirs. Burgemeester en Wethouders meenen, dat dat moet gebeuren daar, waar het 't meest noodig is. Trottoirs te leggen daar, waar ze niet noodig zijn, zou geen zin hebben. Spreker kan zich voorstellen, dat de heer Romijn over de Doezastraat minder te spreken is, maar daar ligt nog een goed klinkertrottoir en Burgemeester en Wethouders zien geen reden om dat op te breken en te vervangen door een asfalttrottoir. De heer Kooistra sprak over het bouwrijp maken van grond en het aanleggen van straten en noemde verschillende wegen, die doorgetrokken zouden moeten worden, b.v. de Verlengde Sophiastraat naar de Kooi. Spreker zou dat ook graag willen, maar er loopt altijd nog een trein naar de,Haarlemmermeer, bovendien heeft men daar de noodige rangeerterreinen en daar mede zal men rekening moeten houden. De verbinding van de Koningsstraat naar de Musschenbroekstraat, waarnaar de heer Kooistra vroeg, zal hij aantreffen op het voorstel be treffende de veemarkt. Van bouwrijp maken van gronden is daar overigens niet veel sprake, want het restant zal daar voor de veemarkt zelf bestemd worden. De heer Kooistra wil zelfs straten aanleggen op particulieren grond, daar heeft de gemeente echter niet veel over te vertellen. Men zegt wel, dat wij dan maar grond moeten koopen, maar de gemeente mag in deze toch ook nog wel wat overlaten aan het particulier initiatief. Wat wordt niet gedaan aan de Wasstraat en Cobet- straat, wat is niet gedaan aan den Rijnsburgerweg, en wat wordt eerstdaags niet gedaan bij de doortrekking van de Kagerstraat? Het is dus niet noodig dit voorstel te doenboven dien zullen in heel Zuiderzicht straten worden aangelegd. Dan heeft spreker nog een plan ontvangen voor den Hoogen Rijndijk, waar straten zijn aangelegd voor de bebouwing en voorts is pas aan den Haarlemmerweg een aanvrage voor aanleg van straten ingediend in de omgeving van de Jan Lieven-, de Gabriël Metsu-en de Frans van Mierisstraat. De heer Kooistra zal dat toch niet kunnen ontkennen. Burgemeester en Wethouders laten dus ook iets over aan het particulier initiatief en meenen, dat het nu geen tijd is om van gemeentewege verder te gaan met het aanleggen van straten en het bouwrijp maken van gronden. De particulieren gaan op het oogenblik weer beginnen, hetgeen wel blijkt uit boven genoemde aanvragen. Maar gezien ook de financiën, kan de gemeente geen straten aanleggen, die tot in verre toekomst renteverlies zouden opleveren. Spreker komt nu tot de kwestie van de erfpacht, waarom trent de heer Wilbrink reeds op overtuigende wijze een standpunt naar voren heeft gebracht, dat spreker geheel deelt. Maar het is wenschelijk, dat ook het standpunt van het College wordt medegedeeld en daarom wil spreker er even op ingaan. Spreker zal echter geen breed opgezet betoog houden, want de voorstanders van erfpacht zal hij toch niet kunnen overtuigen. Intusschen hebben de discussies in den Haagschen Raad wel aangetoond, dat er in zake de erfpacht kwestie een kentering is ingetreden, dat men niet meer zoo onvoorwaardelijk en algemeen aan erfpacht de voorkeur geeft boven verkoop. Het spreekt vanzelf, dat den Haag riiet zoo ineens zijn erfpachtstelsel overboord kon gooien, dat was prac- tisch onmogelijk, maar het is wel teekenend, dat het einde van de discussie is geweest om tot een compromis met de tegenstanders van erfpacht te geraken; want het resultaat was immers, dat Burgemeester en Wethouders van den Haag met nadere voorstellen zullen komen in de richting van meer verkoop. Deze loop van zaken in een gemeente, die erfpacht gedu rende jaren heeft toegepast en waar men dus omtrent de voor- en nadeelen practische ervaring heeft kunnen opdoen, is een waarschuwing, om met de invoering van datstelsel daar waar steeds verkoop als bevredigend systeem heeft ge golden zeer voorzichtig te zijn. Want inderdaad zijn er verschillende nadeelen, zoowel voor de gemeente als voor den erfpachter, terwijl de voor- deelen, die men er aan verbonden meent, dikwijls van zeer twijfelachtigen aard zijn. Spreker mag niet nalaten enkele bezwaren legen erfpacht te noemen. In de eerste plaats wordt in den grond op den duur te veel kapitaal vastgelegd, niet alleen voor den aankoop van den grond, maar ook voor het bouwrijp maken van den grond. In verband met de moeilijkheid om bouwcrediet te verkrijgen, is een noodzakelijk complement van het erfpachtstelsel oprich ting van een hypotheekbank, hetgeen dus voor de gemeente beteekent uitbreiding van hare diensttakken en het op zich nemen van meerdere risico's. Men heeft gewezen op het voordeel der toekomstige waarde vermeerdering, die bij erfpacht aan de gemeente komt. Daar tegenover staat echter, dat het stelsel ook een groot risico voor de gemeente kan beteekenen met het oog op mogelijke waardevermindeiing, tegen welk risico de gemeente zich bij verkoop dekt. Naar het niveau van den huidigen grondprijs is te beoordeelen ot en in hoeverre een voordeel wegens waardevermeerdering te verwachten of een risico wegens waardevermindering te duchten is. En nu wil het spreker toeschijnen, dat in deze gemeente, met hare stationaire bevol king, de omstandigheden niet van dien aard zijn, dat sterke waardestijging in de toekomst zal plaats hebben. Als een ander groot voordeel wordt genoemd, dat de gemeente den eigendom behoudt en dus over een zekeren tijd weder de beschikking over den grond verkrijgt dikwijls zelfs met de mogelijkheid van tusschentijdsche opzegging. Zij heeft dan, zegt men, de handen vrij voor het uitvoeren van ver- keersverbeteringen enz., doch dit voordeel wordt overschat, want men moet niet vergeten, dat de gemeente in de gevallen, dat geen verwijdering van de opstallen voor uitvoering van werken noodig is, met de opstallen blijft zitten. En wat moet zij daarmede doen, vooral wanneer het b.v. industrieën betrelt, wier opstallen in den regel geen courante waarde hebben? Dit alles nog afgescheiden van de groote moeilijkheid om een billijke regeling voor de vaststelling van de vergoeding van de opstallen te maken. Bovendien moet niet vergeten worden, dat altijd de onteigeningswet de gemeente nog ten dienste kan staan. Ook overigens, om b.v. meer zeggingschap te hebben omtrent de wijze van bestemming en gebruik van den grond, is erfpacht geen vereischte, daar men bij verkoop, door verschillende bepalingen, zooals bv. het verbod om hinderwetszaken op te richten, in de koop- acte op te nemen, hetzelfde kan bereiken. Verder is niet te vergeten de kracht van het uitbreidingsplan. Ook aan de zijde van de afnemers van den grond is weinig animo voor de erfpacht te bemerken, en dat is begrijpelijk, daar men in den duur van de beschikking over den grond is beperkt en ook overigens niet de zekerheid van een voort durend rustig bezit heeft en aan allerlei bepalingen van minder aangenamen aard is onderworpen, bv. mogelijkheid van herziening van den canon, tusschentijdsche opzegging, enz. Voor het welslagen van het erfpachtstelsel moeten ver schillende omstandigheden aanwezig zijn; in de eerste plaals wel, dat de gemeente het monopolie der gronden om de stad heeft en dat dus zoo goed als geen andere grond te ver krijgen is. Waar de heer Schüller eenige gedeelten heeft voorgelezen uit het rapport van de Vereeniging van Neder- landsche Gemeenten over de kwestie sVerkoop of Erfpacht" wil spreker er op wijzen, dat in dit rapport ook is vastge legd, dat men voor erfpacht is, mits de gemeente de grond markt beheerscht. Wil de gemeente ten opzichte van het erfpachtstelsel dwingend optreden, dan zal dat alleen mogelijk zijn daar, waar de gemeente de grondmarkt beheerscht. Verder, dat door de ligging ten opzichte van andere gemeenten zoowel handel en industrie, als particulieren worden aangetrokken. Zijn die omstandigheden aanwezig, dan kan men althans eenigszins dwingend optreden, daargelaten de vraag of dat wenschelijk ware. Hoe is nu de toestand in Leiden? Van eenige animo bij gmote of kleine bouwers voor het erfpachtstelsel is nimmer iets gebleken. Spreker herinnert zich geen enkele aanvrage om erfpacht. Zelfs de bouwvereenigingen hebben, in tegenstelling tot andere gemeenten, hun gronden gewoon gekocht. Ook bij den verkoop van Zuiderzicht is van geen erfpacht gerept, hoewel dat de betrokken maatschappij de financiering van haar grondkapitaal gemakkelijker zou hebben gemaakt en de gemeente dan geen hypotheek had behoeven te geven. Ook de heer Schüller heeft aan dien grondverkoop herinnerd en gezegd, dat als de grondverkoop steeds zoo gaat, de gemeente wel vele duizenden zal ver liezen. Spreker komt tegen die bewering op. De heer Schüller weet zeer goed, dat bij dien grondverkoop winst gecalcu leerd is. Trouwens van bevoordeeling van particulieren is nimmer sprake, aangezien de grond steeds tegen den hoogs.t moge lijken prijs wordt verkocht. Dit blijkt ook wel uit het feit, dat het reservefonds van het grondbedrijf thans ƒ85.000. groot is, hetgeen met andere woorden wil zeggen, dat de winst op het grondbedrijf ƒ85.000.— bedraagt. De heer Huurman. Wordt ook met renteverlies gerekend? De heer Splinter antwoordt ontkennend. De heer Huurman. Dan kan men gemakkelijk tot een winst calculatie komen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 9