WOENSDAG 19
DECEMBER 1928.
285
Spreker zal dan ook in den loop van het vooijaar komen
met een voorstel tot uitbreiding van het aantal agenten, al
hoopt hij, dat het niet noodig zal zijn, dadelijk 9 nieuwe
agenten aan te stellen, want, als er iets komt van de samen
voeging van brandweer en politie, dan zal daardoor misschien
personeel vrijkomen, dat in den gewonen politiedienst kan
worden opgenomen.
Door de aanstelling van den adjunct-inspecteur komt er voorts
gelegenheid om aan alle agenten, in ploegen, 2 uur per week
les te geven. Die opleiding is van groot gewicht, omdat er
nog al eens klachten worden geuit over het optreden der
politie. De heeren Wilmer en Eikerbout b.v. gaven voor
beelden, de een van onnoodig optreden, de ander van te
weinig ingrijpen. Die twee klachten heffen elkaar duseenigs-
zins op. Intusschen, het is natuurlijk mogelijk, dat hier of
daar te gauw wordt ingegrepen of ten onrechte niet wordt
opgetreden, doch men late de beoordeeling daarvan liever
over aan spreker en den Commissaris en de Raad onthoude
zich er van hier met kleinigheden te komen.
Men kan natuurlijk talrijke voorvallen opsommen, waarbij
men zegt: Dat is geen juist optreden van de politie geweest,
maar daardoor zou men tegen de politie een zekere stemming
creëeren, en dat is allerminst gewenscht om een behoorlijke
medewerking van het publiek met de politie te bevorderen,
In de kranten worden dikwijls verwijten tot de politie
gericht, waarbij later blijkt, dat zij niets dan haar plicht
heeft gedaan. Er kunnen natuurlijk wel eens dingen gebeuren,
die liever niet moesten voorkomen, maar men moet de
agenten ook niet in een richting drijven, dat zij liever hun
plicht zouden verzaken, dan zich aan opmerkingen in de
bladen bloot te stellen.
De aanstelling van een adjunct-inspecteur zal de mogelijk
heid openen zoowel overdag als des avonds een inspecteur op
het politiebureau te hebben. Den Zondagsdienst anders te
regelen, is met het tegenwoordige personeel niet mogelijk.
Wat betreft het klassestelsel en de salarisverhooging voor
de hoofdagenten zijn adressen bij het College aanhangig,
maar. toch wil spreker er een en ander van zeggen. Omtrent
de salarissen van de hoofdagenten zullen binnenkort voor
stellen bij den Raad worden ingediend. Ten aanzien van het
klassestelsel geldt hetzelfde als wat spreker zooeven in ver
band met de bevordering van het lagere gemeentepersoneel
heeft gezegd, n.l. dat er een prikkel moet bestaan, om de
noodige animo bij het personeel wakker te houden, dat het
zich blijft bekwamen. Wanneer men automatisch verschillende
agenten laat opklimmen tot een salaris van ƒ39.per week,
dan verdwijnt elke prikkel en dat heeft zeer slechte gevolgen.
Naar het oordeel van alle deskundigen is het voor iedereen
mogelijk het politie-diploma met aanteekening te behalen en
dat behoeft dan ook geen belemmering te zijn. Wanneer men
ook de minder goeden automatisch maar vooruit laat gaan,
heeft dat funeste gevolgen, ook voor de goeden, want die
zouden kunnen zeggen: waarom zullen wij ons eigenlijk nog
verder bekwamen?
In enkele gemeenten is het klassestelsel afgeschaft, maar
hier heeft men te doen met een klein corps. Terwijl bij groote
corpsen inderdaad het bezwaar geldt, dat de Commissaris
en nog veel minder de Burgemeester het geheele personeel
niet meer kan overzien, geldt dit voor Leiden echter
niet. In sommige gemeenten is men op de afschaffing van
het klassestelsel toch ook weer in zekeren zin teruggekomen.
In Utrecht bijv. wordt geëischt een gemeentelijk diploma of
een corpsexamen, welk diploma met een gulden extra wordt
beloond. Men voelde dus ook daar de noodzakelijkheid van
een prikkel om zich te bekwamen.
Ten onrechte is gezegd, dat de agenten tweede klasse het
zelfde werk zouden doen als die der eerste klasse, want als
het moeilijk werk betreft, wordt er wel degelijk een agent
eerste klasse gekozen. Dat het systeem loondrukkend zou
werken, moet spreker bestrijden. Op de 137 agenten zijn er
slechts 33 van de tweede klasse; 9 van hen zijn in het bezit
van een diploma met aanteekening, maar zij staan nog niet
op het maximum van agent tweede klasse; daarna worden
ze echter automatisch bevorderd. Van de 24 overigen zijn
enkelen aan het studeeren, terwijl 15 zich geen moeite geven,
omdat zij er geen lust in hebben. Er is alles voor te zeggen
om aan degenen, die het examen met goed gevolg hebben
afgelegd, een zekeren voorrang te geven. Wanneer het loon
van de agenten tweede klasse zoo slecht was, zou men moeten
voorstellen, het te veihoogen, maar er is geen reden allen
gelijkelijk te laten opklimmen.
De brigadiersrang speelt in Leiden geen groote rol, want
er is op het oogenblik geen enkele brigadier. Maar het is
een voorportaal voor den rang van hoofdagent, om te zien
of iemand, dien men tot hoofdagent wil bevorderen, daarvoor
geschikt is. Men maakt zoo iemand dan brigadier, geeft hem het
werk van een hoofdagent, en alleen wanneer hij daarvoor
niet geschikt blijkt, blijft hij brigadier. Maar dat komt haast
niet voor.
De noodzakelijkheid van een commissie van advies in zake
strafzaken, wordt door spreker in het geheel niet gevoeld.
Als hoofd van de politie wenscht spreker de volle verant
woordelijkheid te dragen. Wanneer na onderzoek blijkt, dat
een agent gestraft moet worden en de voorgenomen straf is
daartoe hoog genoeg, dan wendt de Commissaris zich tot
spreker, die dan ook wel eens anderen en zoo noodig ge
tuigen hoort. Maar spreker stelt er prijs op, zelf de straf
te bepalen. Hij stelt zich daartoe ook op de hoogte van het
karakter van den betrokkene. Spreker meent, dat dit systeem,
waarbij Burgemeester en Commissaris overleg plegen, waar
het kan worden toegepast in groote gemeenten is het niet
mogelijk het beste is. Spreker zou het verkeerd vinden,
wanneer een commissie er advies over gaf. Hij zou dat naast
zich kunnen neerleggen, maar dat is natuurlijk niet de bedoe
ling. De bedoeling is natuurlijk, dat spreker zich aan dat
advies zal houden. Hij vindt het echter beter alleen de ver
antwoordelijkheid te dragen.
De zaak is ook besproken in de commissie voor georgani
seerd overleg van de politie en de vraag is daar gesteld, of er
zooveel reden tot klachten was. Dat bleek niet het geval te
zijn. Een der leden meende toen, dat een bepaalde straf ten
onrechte door den Commissaris was opgelegd, maar beroep
op den Burgemeester was toen niet ingesteld. Spreker ont
raadt dus de aanneming van de motie-Koole.
Wat de kwestie van het kleedinggeld betreft, de heer Koole
schijnt die niet geheel begrepen te hebben. Er is indertijd
getracht zooveel mogelijk bezuinigingen in te voeren en voor
de rechercheurs en inspecteurs bestond de mogelijkheid daartoe
bij de kleeding. Nu zegt de heer Koole: Het woidt voort
durend duurder. Maar dat heeft er niets mee te maken, want
er staat een bepaalde prijs voor, die den agenten in rekening
wordt gebracht en wat het duurder is betaalt de gemeente
zeil uit een ander fonds.
Die 75% is een extra toelage, indertijd gegeven voor civiele
kleeding.
Ten slotte heeft mevrouw Braggaarde Dces een motie
ingediend betreffende de aanstelling van een inspectrice. Men
heeft dat hier en daar wel geprobeerd, maar het is geen
succes gebleken. Met name de meening, dat men aan een
vrouw bepaalde dingen eerder zal vertellen dan aan een man,
is onjuist gebleken. Spreker zou iets voor een proef kunnen
gevoelen, wanneer het corps daarvoor niet te klein was;
overigens bestaat er hier geen behoefte aan een inspec
trice, aangezien ook de kinderzaken, ook naar het oordeel
van den Voogdijraad, op uitnemende wijze worden behartigd
door een agent, die zeer veel voor dit werk voelt. Jn Londen
had men 150 vrouwelijke inspecteuis en agenten, maar men
is begonnen dat aantal met 50 te verminderen, omdat ook
daar de proef mislukt is. Spreker ontraadt dus de aanneming
van deze motie.
Hiermede heeft spreker de verschillende sprekers beantwoord.
De heer Reimerimger wil in de eerste plaats den heer
Baart beantwoorden met betrekking tot de kwestie van de
benoemingen. De heer Baart heeft die zaken zeer sterk over
dreven voorgesteld, en tot hare proporties terug gebracht,
zullen zij blijken zeer klein te zijn.
Er heeft bij de benoeming van een klerk voor Endegeest
een klein onwillekeurig verzuim plaats gehad. Aan het eind
van een inspannende vergadering vroeg de Directeur, of wij het
goedvonden, dat voor die vacature een advertentie werd geplaatst.
Geen der leden heeft er toen aan gedacht, dat wij de bemiddeling
van de Arbeidsbeurs moesten inroepen en dus werd de adver
tentie geplaatst. Eenige dagen later zeide de secretaris echter
tot spreker, dat toch eerst die dienst er in had behooren te
worden gekend. Dat is gebeurd en de Directeur, de heer
Wijkmans, heeft o. a. een wachtgelder opgegeven en die is
benoemd. Dat is alles. Is dat nu zoo iets ernstigs, dat de heer
Baart dat eenige malen in den Raad moest bespreken, een
maal na afloop van een raadszitting en ten slotte nog eens
bij de begrooting?
Het tweede punt betrof de benoeming van een tijdelijken
ambtenaar bij het bevolkingsregister. De chef van dien dienst
vroeg spreker, wat hij moest doen. In het particuliere leven zegt
men tot zoo iemand: hebt u niet iemand, die het doen kan.
Maar spreker heeft gezegdwend u tot de Arbeidsbemiddeling.
Die dienst heeft 2 personen aanbevolen en spreker heeft ge
zegd: neem den eerste in aanmerking. Wat daarin zit, vermag
hij niet in te zien en het is de medezeggenschap wel wat
heel ver doorgedreven, als Burgemeester en Wethouders van
iedere benoeming den Raadsleden moesten vragen, of zij dat
wel goed vinden.
Het derde punt, de kwestie van den stoker, is in de
Commissie voor den gemeentelijken Geneeskundigen Dienst
besproken. Het bleek, dat die stoker ai van de oprichting van
het badhuis, dus al 6 jaar, die werkzaamheden verrichtte,
zeer tot tevredenheid van den heer Horst en zij heeft ge
meend, zich niet te moeten mengen in de particuliere om-