284 WOENSDAG 19 DECEMBER 1928. een andere politiek gaan volgen, door n.l. niet alleen de quantiteit, maar ook de qualiteit van het water te verzorgen. Bovendien heeft het Hoogheemraadschap besloten een kolossale verbetering aan te brengen te Gouda, waar een groote pomp- installatie zal worden gebouwd, die Leiden een enorm veel betere waterverversching zal geven. Verder moet men toch met het dempen der grachten voor zichtig zijn. Het lijkt heel gemakkelijk, maar het kost in de eerste plaats veel geld, doch bovendien is het in deze provincie wel noodig een aantal grachten te hebben. In uitbreidings plannen van andere gemeenten wordt dan ook rekening ge houden met de wenschelijkheid van het hebben van eenige kanalen, waarin het grondwater kan worden opgevangen. De heer Huurman heeft gevraagd, of aan de architecten, die zoo treuzelen met het maken van het uitbreidingsplan, geen boete kan worden opgelegd. Dat is inderdaad niet mogelijk. De heeren hadden gezegd, dat zij het binnen een jaar zouden kunnen maken; dat jaar was Mei 1927 ver streken, dus het is nu reeds anderhall jaar over tijd en spreker zal nog eens op grooten spoed aandringen. De heeren Wilmer en Manders hebben gesproken over de bevordering van het personeel. Er is geen uniformiteit, zegt de heer Wilmer. Dat is tot zekere hoogte juist, en de heer Manders meende de oorzaak daarvan te kunnen aangeven. Hij meende, dat er partijdigheid was, zonder te willen zeggen, dat men opzettelijk den een boven den ander voortrok, maar, zoo meende hij, onwillekeurig zal men voor den een meer voelen dan voor den ander en daardoor komt deze sneller vooruit dan gene. Dat kan ongetwijfeld gebeuren, maar het genees middel zou erger zijn dan de kwaal. Automatische bevorde- dering acht spreker uit den booze. Bij den eenen dienst kan men misschien wat langer moeten wachten op bevordering dan bij den anderen, dat hangt o.a. van het aantal ambte naren en rangen af, maar in het algemeen komen de be kwame jongere ambtenaren van zelf toch vooruit, al kan dat bij den een langer duren dan bij den ander. Het College streeft er naar, dat zoo billijk mogelijk te doen geschieden, maar het is niet mogelijk dat absoluut uniform te doen. Het geneesmiddel, de automatische bevordering, acht spreker zoozeer uit den booze, dat hij den Raad ten sterkste advi seert, daar niet aan te denken. Daarbij verdwijnt elke prikkel, die toch beslist noodig is, vooral voor de jongelui, om zich te bekwamen tot nuttige ambtenaren. Spreker dankt verder den heer Wilmer voor diens bestrij ding van de bewering omtrent partijdigheid bij de benoe mingen aan de Lichtfabrieken, maar wil toch nog eens her halen, dat daarbij van partijdigheid inderdaad geen sprake is. De heer Wilmer heeft zeer sprekende cijfers genoemd. Wanneer de bedoeling van het Raadslid, dat deze zaak ter sprake gebracht heelt, geweest mocht zijn om de benoeming van Roomsch-Katholieken tegen te houden, dan zou spreker hem in overweging geven, dergelijke beweringen niet zonder kennis van de cijfers te uiten, want wanneer men zich op het standpunt zou stellen, dat de verschillende richtingen evenredig onder het personeel vertegenwoordigd zouden moeten zijn, dan zouden nu juist op grond van die cijfers de Roomsch-Katho lieken aan de beurt zijn. Naar aanleiding van de vraag van den heer Romijn, hoe de Spoorwegen zijn gekomen aan het bedrag van 12 millioen voor het aanbrengen van een tunnel onder de spoorbaan, zegt spreker, dat hij dit niet weet en dat dit cijfer hem zelfs niet bekend was. Blijkbaar is het door den Minister van Waterstaat genoemd. Intusschen is het begrijpelijk, dat het een zeer kostbaar werk zal worden, want men zou al bij de Vink moeten beginnen met den spoorweg te verhoogen, zeker tot de Warmonder Lee, de emplacementen zouden verhoogd moeten worden, het station zou verplaatst en dus geheel nieuw gebouwd moeten worden, daarbij zouden verplaatst moeten worden de emplacementen van de vroegere Rijn- en Staatsspoor en er zou een nieuwe draaibrug moeten komen over het Galgen water. Dat zijn geen werken, die men voor een appel en een ei klaar krijgt. Spreker komt thans tot de vraag van den heer Kooistra, die verontwaardigd was over hetgeen er gebeurd is in ver band met de zevende plaats in het bestuur van de woning stichting. Spreker meent, dat er geen reden tot veront waardiging is, want Burgemeester en Wethouders hebben niet anders gedaan dan den naam van den persoon, die is opgegeven door de sociaal-democratische fractie, door te geven aan het bestuur van de stichting. Dat heeft op 15November, toen Burgemeester en Wethouders midden in de begrooting zaten, medegedeeld, dat het niet in staat was een voorstel te doen voor de vervulling van de vacante plaats voor een zevende bestuurslid van de stichting. Burgemeester en Wet houders hebben daarop in de Memorie van Antwoord mede gedeeld, dat zij er over zouden denken wat hun nu te doen staat. Misschien zullen zij overwegen, of er een zevende lid bij moet en wie dat moet zijn, maar de heer Kooistra kon toch niet verwachten, dat Burgemeester en Wethouders die zaak onmiddellijk in behandeling zouden hebben genomen en er de begrooting desnoods op hadden laten wachten. Naar aanleiding van de vraag van den heer Baart in verband met de vereeniging »De Zijl", deelt spreker mede, dat het bestuur van deze vereeniging, waarover Burgemeester en Wet houders zeer tevreden zijn, daar het de hem door de gemeente toevertrouwde belangen uitstekend behartigt, er bezwaar tegen heeft de inrichting des Zondags open te stellen. De kosten zouden daardoor met 1000.stijgen en men ver wacht er op Zondag niet meer dan 30 ol 40 bezoekers. Bij de Leidsche Zwemclub varieert het aantal bezoekers tusschen de 160 en de 350, maar het getal, dat men bij «De Zijl" ver wacht, en spreker meent, dat het bestuur daar toch wel een juisten kijk op zal hebben, rechtvaardigt niet om den werk lieden dezer inrichting hun Zondagsrust te onthouden. Door de heeren Sijtsma, Romijn en twee andere leden zijn opmerkingen gemaakt over de samenvoeging van de politie en de brandweer. In de Memorie van Antwoord is al mede gedeeld, dat Burgemeester en Wethouders die zaak onder het oog zullen zien, zoodra de nieuwe Commissaris gelegenheid gevonden heeft, zich met die zaak te bemoeien. Als spreker het goed heelt, is het diens bedoeling zich in den loop van den zomer met deze kwestie bezig te houden, er zijn oordeel over uit te spreken, waarna het College een voorstel zal formuleeren ol den toestand zal laten zooals hij is. De zaak zal zeer goed onderzocht worden en advies zal worden ge vraagd aan organisaties van brandweerlieden en anderen. Wat betreft het ter lezing leggen van-verschillende bladen in de posthuizen, waarover de heer van Eek gesproken heeft, daarbij spelen bij spreker politieke overwegingen geen rol, maar er moet een regeling bestaan, die tot een zekere be perking leidt. Daarom is de ter lezing legging beperkt tot de plaatselijke bladen. Dat in die bladen politiek behandeld wordt, laat spreker koud, want wanneer men den agenten politiek inzicht wil bijbrengen, kan men hen ook wel op andere wijze bereiken. Dan de kwestie van den te benoemen adjunct-inspecteur. Spreker dient hiervoor iets dieper op den toestand bij het politiecorps in te gaan. Men heeft wel eens gezegd, dat tie politie hier topzwaar zou zijn, te veel hooger personeel zou hebben. Dat is onjuist. De inspecteurs hebben te veel te doen en er is geen sprake van, dat zij geen volle dagtaak zouden hebben. Aan de organisatie van het hoogere personeel, bestaande uit een hoofdinspecteur, den inspecteur, belast met de speciale wetten, en de twee inspecteurs, die broodnoodig zijn voor den recherchedienst, valt dan ook niet te tornen. Zij kunnen ook niet tijdelijk bij een andere afdeeling worden te werk gesteld. Daarnaast zijn verschillende andere afdeelingen, de straatdienst, de verkeersdienst, de opleiding en de dienst aan de posthuizen, onvoldoende verzorgd, niet omdat het den inspecteurs aan ijver of bekwaamheid zou ontbreken, maar omdat zij een te overladen taak hebben. Voor den straatdienst zijn aanwezig twee inspecteurs, maar zij hebben niet alleen de contiöle over de agenten op straat, maar zijn ook belast met allerlei administratieve zaken. Bijvoorbeeld de agenten komen binnen met processen-verbaal; dan moeten de inspecteurs nagaan, of die verbeterd moeten worden; zij zijn belast met het samenstellen van de ploegen, het opmaken van de dienststaten, de controle op de posthuizen enz. Daardoor zijn die twee inspecteurs den geheelen dag in beslag genomen. Is dus een van beiden verhinderd om zijn dienst te ver richten, dan loopt de controle direct spaak. Daarvoor heeft men al eens den inspecteur voor het verkeer gedeeltelijk moeten gebruiken. Nu heeft de inspecteur voor het verkeer allerlei werk te verrichten, waarvan men in de stad niets ziet. Hij heeft b.v. de controle op de autobussen, alle processen- verbaal wegens aanrijdingen gaan door zijn handen, terwijl alle onderzoekingen in verband met de Motor- en Rijwielwet bij hem berusten. Daarmede heeft hij ook zijn dag vol en kan aan de opleiding van de verkeersagenten zoo goed als niets worden gedaan, zoodat de verkeersdienst niet grondig kan worden verbeterd. Ook van de opleiding in het algemeen komt op het oogenblik weinig terecht. Die opleiding is toch noodig om het corps op een hooger peil te brengen. Daarin kan ver betering worden gebracht, als de nieuwe adjunct-inspecteur er is. Bovendien is het wegens gebrek aan personeel niet mogelijk het publiek op het politiebureau steeds door een inspecteur te doen ontvangen, terwijl de Commissaris het noodzakelijk acht, dat een inspecteur aanwezig is, om het publiek te woord te staan. Wanneer nu een adjunct-inspecteur wordt aangesteld, kan in den dienst een groote verbetering worden gebracht en de verkeerspolitie krijgt de beschikking over een volle kracht, zoodat kan worden begonnen met de opleiding van een verkeersbrigade. Otn die te organiseeren, zullen behalve de 3 agenten, die de inspecteur nu heeft, nog 9 agenten aan den gewonen straatdienst moeten worden ont trokken, niettegenstaande er slechts drie posten worden bezet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 4