WOENSDAG 19 DECEMBER 1928. 283 woorden van den heer van Stralen op, dat hij als Christelijk arbeider zich heeft aangesloten bij een partij, die niet wenscht te behartigen de belangen van een bepaalde groep of klasse, maar die van de geheele bevolking. Uit de woorden van sprekers partijgenooten is reeds gebleken, welke moties naar hun oordeel uitvoerbaar zijn en welke nieten aan welkemoties zij derhalve hun stem kunnen geven en aan welke niet. Spreker zal-zijn steun verleenen aan d? motie-Wilbrink en Wilmer en eveneens aau die van den heer Heemskerk, waarbij Burge meester en Wethouders worden uitgenoodigd maatregelen te overwegen tot vermindering van de tarieven voor gas en electriciteit voor groote gezinnen. De Voorzitter zal niet ingaan op alle politieke beschou wingen over de overheidstaak en op de verschillende econo mische theorieën, die hier gehouden en verdedigd zijn. Hoe interessant al dergelijke beschouwingen ook zijn, zij zijn minder op hare plaats in den Gemeenteraad. Toen spreker den wensch uitsprak, dat de algemeene beschouwingen niet te lang zouden duren, heeft de heer Parmentier hem min of meer verweten, dat spreker zelf van den langen duur eenigszins de schuld zou zijn, want dat hij den heer van Eek, die aldus de heer Parmentier toch reeds lang pleegt te spreken, had aangemoedigd er nog een schepje boven op te doen. Spreker was zich daarvan niet bewust, doch die aanmoediging schijnt hierin te hebben bestaan, dat hij het vorige jaar den heer van Eek een woord van lof heeft toegezwaaid voor zijn rede. Spreker heeft er toen evenwel bij gezegd, dat hij het zich kon begrijpen, dat men in den nieuwen Raad behoefte gevoelde zijn standpunt uiteen te zetten. Voor den goeden verstaander lag daarin echter tevens opgesloten, dat dat voor één keer wel goed was, maar dat men dat niet iederen keer moest herhalen. Intusschen is spreker daardoor huiverig geworden voor het toezwaaien van lof, want anders zouden het volgend jaar de algemeene beschouwingen nog veel langer duren, zonder dat het algemeen gemeentebelang daardoor wordt gediend. De heer van Eek heeft als het ware verontschuldigend gezegd ik begrijp, dat ik de heeren misschien verveel, maar mijn kiezers, mijn opdrachtgevers, willen het zoo, wij moeten hier propaganda maken voor onze beginselen. Spreker vraagt zich intusschen af, of dat wel een juiste opvatting is van de bedoelingen van de kiezers. Want hetzelfde geldt toch van alle andere leden, die hier zitten krachtens opdracht van hun kiezers en ,niet om zich aan de beginselen van den heer van Eek over te geven, maar om kiezers te winnen voor hun eigen beginselen. Spreker gelooft niet, dat daarvoor de Gemeenteraad dient. Men moet hier komen om compromissen te zoeken en te trachten alle stroomingen en belangen in één baan te leiden in het belang van de gemeente. Het is heel gemakkelijk voor den heer van Eek om hier ieder jaar te komen met een serie voorstellen en hervormingen, waardoor de indruk wordt gewekt, alsof men zooveel zou kunnen doen, wanneer de sociaal-democraten aan het bestuur waren. Wanneer de heer van Eek echter meent, dat al die voorstellen voor verwezen lijking vatbaar zijn, dan ziet spreker met angst het oogenblik tegemoet, waarop de heer van Eek zijn intrede in het College doet. Niet voor de gemeente, want in verschillende landen heeft spreker al wel gezien, dat het niet zooveel verschil uitmaakt, wie er aan het roer zit, maar voor de gemoedsrust van den heer van Eek zelf, die zich de eene illusie na de andere zal zien ontvallen en naar huis zal gaan met een zoodanige politieke kous op den kop, als men in de politieke wereld zelden heeft gezien. Toen de heer van Eek aan het einde van zijn rede lof begon toe te zwaaien aan het College, kreeg spreker den indruk, dat de heer van Eek door een Kerststemming bevangen was en zou spreken van «Vrede in den Raad" en »In het College een welbehagen". Maar spreker is daarvan dadelijk teruggekomen, want vlak daarna werd het College voor gesteld als in de duisternis rondtastende, niet met her vormingsplannen kunnendekomen, niet kunnendezien, waar het heen moest, zonder het licht van het beginsel der S. D. A. P. in zijn midden. Spreker verdenkt er den heer van Eek volstrekt niet van een comediant te zijn. maar dat was toch wel een beetje jacht op effect. Spreker is altijd eenigszins huiverig voor hel schijnend licht, wat ook van auto's dikwijls maar last veroorzaakt. De heer van Eek heeft echter gezegd, dat hij bij deze begrooting en bij de vorige heeft gemist een program van groote werken. De heer van Eek kon echter wel weten, dat hij dat bij de begrooting ook niet kan verwachten. De begrooting is een administratief stuk, waarbij geen nieuwe zaken aan de orde worden gesteld en het is ook niet wenschelijk, dat zij er in worden gebracht, want belangrijke voorstellen kunnen veel beter, grondiger en meer a tête reposée worden behandeld, wanneer zij afzonderlijk aan de ■orde komen, dan wanneer zij in de sfeer van de algemeene beschouwingen bij de begrooting moeten worden afgedaan. Spreker komt nu tot de Zondagswet. De toepassing daarvan, dat kan nu eenmaal niet anders, moet zijn een compromis. Daarom mag noch de heer van Eek verlangen, dat het moet zijn een absoluut open Zondag, nog mogen anderen eischen, dat het moet zijn een absoluut gesloten Zondag. Zij kunnen dat als beginsel stellen voor zichzelf, maar zij mogen niet verwachten, dat het College een dergelijk uiterst standpunt zal innemen. Het College moet maatregelen nemen, die zoo min mogelijk storend werken, die zoo min mogelijk frictie veroor zaken en zooveel mogelijk aan ieders gevoelen recht doen wedervaren. Nu is de indruk van het College, dat de nieuwe wijze van toepassing van de Zondagswet het meest nabijkomt aan den grootsten gemeenen deeler van de verschillende opinies in de stad. Het College, dat met practische overwegingen meer te maken heeft dan met ideëele, is unaniem tot deze regeling gekomen. Spreker is van oordeel, dat optochten met muziek op Zondagmiddag de Zondagsheiliging in gevaar brengen, althans hier ter stede. Want dezelfde zaken hebben in verschillende steden verschillende gevolgeneen optocht met muziek op Zondag heeft bijv. in Leiden heel andere ge volgen dan in Amsterdam. Aan het houden van meetings staat echter de Zondagswet niet in den weg; meetings kunnen gehouden worden, mits daaronder worden verstaan bijeen komsten, waar gesproken, doch waarbij geen muziek gemaakt wordt. Aan het verzoek van den heer van Es, om circussen te verbieden, kan spreker tot zijn spijt niet voldoen. Indien het spreker bekend was, dat er in circussen bijzondere wreed heden zouden plaats hebben, zou hij er voor kunnen voelen, maar spreker is er niet van overtuigd, dat alle dressuur noodwendig met wreedheid gepaard gaat en het genot, dat zij geeft, behoeft den gemeentenaren daarom niet onthouden te worden. Dat het de lage hartstochten zou wakker roepen, kan spreker ook niet toegeven. De heer van Eek heeft in de toelichting op zijn voorstel in zake het liedjeszingen op straat gezegd, dat de vroolijk- heid in Leiden verhoogd moet worden, omdat het in de stad zoo saai is. Spreker heeft daar niets op tegen en er valt over te praten, om dat op de een of andere wijze te orga- niseeren. Maar ook bij vroegere begrootingen is het liedjes zingen door den heer van Eek meermalen bepleit, doch toen op geheel andere gronden. Daarom dacht spreker: nu speelt de heer van Eek de rol van den wolf, die zijn poot in het meel heeft gestoken en zich aandient als een gei'je. De heer van Eek zegt toch thans, dat wij het in de stad wat gezel liger moeten maken, maar vroeger heeft hij gezegd, dat hij de straat noodig heeft voor de propaganda. Met dit laatste kan spreker zich in het algemeen niet vereenigende straat is er voor het verkeer, maar niet voor de propaganda. De heer van Eek heeft zijn voorstel zoo geformuleerd, dat het zingen om geld niet zou mogen, maar wél om stemmen bij elkaar te bedelen, want dat is toch eigenlijk het doel van de propaganda. Spreker voelt voer dat onderscheid niets. Bovendien verwondert het spreker van den heer van Eek, die zelf lid is van de Commissie voor de Strafverordeningen, dat hij een aldus geformuleerd voorstel doet, want hij weet toch wel, dat een dergelijk voorstel niet met voorbijgaan van de Commissie voor de Strafverordeningen kan worden behan deld. De heer van Eek had dus een voorstel moeten doen om de Commissie voor de Strafverordeningen uit te noodigen deze zaak te bekijken. Overigens heeft de heer Wilmer reeds gewezen op het onuitvoerbare van het voorstel, met name de onmogelijk heid om aan het oordeel van een agent over te laten, of'een lied gezongen mag worden of niet. Het gezag over het al of niet toelaten van het zingen van liedjes of het maken van muziek op straat moet in één hand berusten en wel bij den Burgemeester. Wat de kwestie van de demping van Levendaal en Mare betreft, velschillende leden hebben aangedrongen op inciden- teele behandeling van die kwestie. Spreker waarschuwt daar tegen zeer ernstig. Het uitbreidingsplan is al wel veel te lang in bewerking Burgemeester en Wethouders hebben dat niet alleen in de hand, omdat ook anderen daaraan moeten mede werken maar laat men niet groote werken, die met het uit breidingsplan verband houden en dus ook in verband daar mede moeten worden bekeken, afzonderlijk behandelen, voor dat men kan overzien in hoeverre die demping in het ge heele plan zou passen. Nu zal men er misschien op wijzen, dat het zoo lang duurt, maar door vandaag een besluit te nemen, zou men de zaak niet veel bespoedigen. Het is in elk geval veel logischer daarmede te wachten tot het uitbrei dingsplan er is, en Burgemeester en Wethouders zullen trachten om dat den Raad zoo spoedig mogelijk aan te bieden. Bij de vraag van de demping van het Levendaal legt ook de stank een groot gewicht in de schaal, maar de gemeente is bezig in snel tempo een centrale rioleering aan te leggen en het Hoogheemraadschap Rijnland is sedert verleden jaar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 3