WOENSDAG 19 DECEMBER 1928. 281 Voortzetting vfen de geschorste openbare vergadering van 17 December 1928 op Woensdag 19 December 1928, des namiddags te 2 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. A. VAN DESANDE BAKliUYZEN. Afwezig: de heeren Vallentgoed en Spendel. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1929. De heer Koole herinnert aan de vraag, in de afdeelingen gesteld, over het instellen van een commissie van advies inzake de aan de politiedienaren op te leggen straffen. Op die vraag antwoordt de Burgemeester, dat hij de noodzakelijkheid van een dergelijke commissie niet inziet, aangezien die straffen niet dan na een zeer nauwkeurig onderzoek worden opgelegd en een commissie van advies uit den aard der zaak de politiedienaren nooit volledig en met juistheid zal kunnen beoordeelen. Zonder aan de juistheid van deze woorden te twijfelen, meent spreker toch, dat dit antwoord bij de politie-ambtenaren geen bevrediging zal wekken. De com missaris is wel volkomen op de hoogte van de theoretische zijde van den dienst, maar heeft niet zoo groote practische ervaring als de agenten zelf'. Bovendien, indien een gewoon burger een strafbaar feit begaat, kan hij de zaak in ver schillende instanties doen berechten, waarbij men herhaaldelijk ziet, dat in de verschillende instanties de strafmaat ver schillend is, hetzij hooger, hetzij lager. Wanneer derhalve een commissie wordt ingesteld, die de strafmaat zou bepalen, dan zou dat niet anders dan tot bevrediging van de politie dienaren kunnen werken. In die commissie zouden moeten zitten eenige collega's van de agenten zelf en eenige personen, die in het bijzonder met de theoretische zijde bekend zijn en naar aaideiding van de besprekingen in die commissie zouden dan de straffen kunnen worden vastgesteld. Die zelfde commissie kan dan van advies dienen bij verhoo gingen in rang. Jmmers, ook met die bevorderingen is niet alles, zooals het moest zijn. Er zijn verschillende agenten, die capaciteiten hebben en die meenen gepasseerd te zijn. Dat alles werkt de ontevredenheid in de hand. De door spreker gevraagde commissie zou naar drie zijden goed werk kunnen verrichten: in de eerste plaats ter bevrediging van het politiepersoneel zelf, in de tweede plaats voor de ver betering van de verhouding tusschen de politiedienaren en den commissaris, en in de derde plaats voor den Burgemeester zelf, om hem te behoeden voor verdachtmakingen wegens passeering enz. Een dergelijke commissie is reeds in tal van gemeenten ingesteld, terwijl in andere gemeenten de instelling daarvan in het georganiseerd overleg in overweging is. Spreker citeert eenige woorden uit de rede, waarmede de Burgemeester van Amsterdam de commissie van ad vies in zake de politie aldaar heelt geïnstalleerd, waaruit blijkt, hoe deze burgemeester, hoewel aanvankelijk afwijzend hebbende gestaan tegenover het instituut, toch tegen de instelling van een commissie, waaraan slechts een adviseerende bevoegdheid wordt gegeven, geen bezwaar had, en ten slotte er goede resultaten van verwacht, om de straffen door die commissie te laten beoordeelen. Spreker hoopt, dat ook de Voorzitter op zijn aanvankelijke afwijzing zal terugkomen en op het billijke verzoek van de politiedienaren zal ingaan. Ten aanzien van het klassenstelsel heeft de Burgemeester gezegd, dat dit er moet zijn, omdat het een prikkel tot bevordering beteekent. Spreker ontkent dit niet, maar het is zenuwsioopend voor de menschen, die de begaafdheid niet bezitten om zich theoretisch voor den politiedienst te ont wikkelen, aangezien zij daardoor steeds f 4.minder loon zullen ontvangen. Waar een politieagent tweede klasse dezelfde diensten verricht als een agent eerste klasse, behoort er naar sprekers meening ook geen verschil in salarieering te zijn, terwijl het diploma met een paar kwartjes per week voldoende wordt beloond. Spreker hoopt, dat de Burgemeester dit punt met den chef der politie zal willen bespreker. Betreffende de vergoeding voor kleeding en schoeisel voor de recherche is in 1920 aangenomen, dat deze 100% zou bedragenin 1924 is besloten ieder jaar opnieuw een per centage vast te stellen, voor 1928 was dit 90% en thans wordt voor 1929 voorgesteld 75%. Spreker vraagt, waarin die verlaging schuilt. Spreker protesteert tegen het interrumpeeren, want dat werkt irriteererid. De prijzen zijn overigens niet gedaald, sommige artikelen zijn zelfs in prijs gestegen. Waar de politie-aangelegenheden buiten de competentie van den Raad liggen, zal spreker geen voorstellen indienen, maar wel drie moties, waarover de Raad zich kan uitspreken. Wat de Zondagswet betreft, vraagt spreker, of deze wet in het moderne leven nog wel thuis behoort. Gezien de reactie in de Tweede Kamer is er op het oogenblik in de wet geen verandering te brengen en daartoe mist de Burgemeester de bevoegdheid. Maar de Burgemeester heeft de wet soepeler uitgevoerd, opdat andersdenkenden op Zondag met muziek en ontplooide banieren door de stad kunnen trekken en spreker hoopt, dat de Burgemeester op dezen weg zal doorgaan. De heer Wilbrink, zoo zegt spreker, heeft bij de alge meene beschouwingen gesproken over de toonkamer der Licht fabrieken en wel voornamelijk in verband met het afbeta lingssysteem. Spreker erkent, dat hierbij excessen voorkomen, maar waar de heer Wilbrink zelf de harde noten van het arbeidersleven heeft gekraakt, kan hij ook weten, dat dit systeem een middel is om de arbeiders in het bezit te stellen van bepaalde zaken, die zij zich anders niet zouden kunnen aanschalfen. Vroeger moest ook de belasting in eens betaald worden en het is een zegen, dat dit door middel van den ophaaldienst nu ook bij wijze van afbetaling kan geschieden. Bij de toonkamer heeft bovendien geen uitbuitingssysteem plaats, zooals verschillende particuliere firma's dat wel toe passen. Het spijt spreker, dat de heer Huurman thans niet aan wezig is, aan wiens adres hij niettemin iets zal moeten zeggen. Bij de bespreking van de wethouderssalarissen heeft de heer Huurman gezegd, dat het in hooldzaak zal gaan om de per spectieven, die geopend zullen worden voor de S. D.A. P. om het aanvaarden van wethouderszetels zoo hoog mogelijk op te voeren. Dat is een stille verdachtmaking, want bij sprekers partij zit slechts de gedachte voor, dat ieder betaald moet worden naar het werk, dat hij verricht. De heer Parmentier heeft gesproken over het »Hebt uw naaste lief als uzelven". Spreker zou willen vragen, of dit alleen geldt ten opzichte van menschen, die behooren tot de anti-revolutionnaire partij. Spreker meent, dat dit evengoed mag worden toegepast op andersdenkenden. Hij bespreekt de naastenliefde, omdat de heer Huurman zich een onbeleefdheid veroorloofd hteft tegenover de S. D. A. P., door te zeggen, dat de sociaal-democratische fractie met uitzondering van den heer van Eek onbeleefd zou zijn. Spreker heeft geen intel- lectueele opvoeding genoten, maar toch wel van zijn ouders geleerd om zich niet onbeschoft of onbeleefd te gedragen. Het is reeds de tweede maal, dat de heer Huurman een dergelijke uitlating ten opzichte van sprekers fractie heeft gedaan. Spreker vindt dat zeer onbehoorlijk en hoopt, dat de heer Huurman waar zal maken hetgeen hij beweert. De heer Kuivenhoven zou het woord niet hebben gevraagd, wanneer de Voorzitter bij de algemeene beschouwingen niet de behandeling van eenige voorstellen had ingelascht. Over de voorstellen van den heer van Pick in verband met de Zondagsheiliging moet spreker thans wel iets zeggen, omdat hij ze in strijd acht met de christelijke beginselen. De heer van Eek zal dus begrijpen, dat spreker zijn stem er niet aan kan geven. Aan de andere voorstellen zal spreker alleen zijn stem kunnen geven, wanneer ze niet in strijd komen met de finan- ciëele draagkracht van de gemeente en wanneer het alge meen belang ze vordert. Wat betreft het voorstel van den heer Baart, betreffende het badhuis, zal spreker het antwoord van Burgemeester en Wethouders afwachten om zijn standpunt daarna te bepalen. De heer Heemskerk heeft betwijfeld, of de verplaatsing van de bodewagens van de Hooglandsche Kerkgracht naar de Kaas markt wel een groote verbetering zou brengen, aangezien de toegang tot de Kaasmarkt zoo slecht is. Daartegenover staat evenwel, dat de toegang tot de Hooglandsche Kerkgracht even slecht is, en door de tegenwoordige standplaats der wagens een mooi gedeelte van de stad aan het oog wordt onttrokken. Daarnaast mogen ook de belangen van de bewo ners wel eenig gewicht in de schaal leggen. Spreker hoopt dan ook, dat Burgemeester en Wethouders op het verzoek der bewoners zullen ingaan. De heer van Stralen zegt aanvankelijk niet voornemens te zijn geweest aan deze discussie deel te nemen, doch daartoe gedwongen te zijn door den aandrang, in de secties uitge oefend, den steun aan werkloozen te verminderen en doordat uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders blijkt, dat zij er inderdaad aan denken daartoe tijdelijk over te gaan. Daartegen moet spreker waarschuwen. Burgemeester en Wethouders beroepen zich op de vermindering der werkloos heid, waardoor gedurende de zomermaanden de steun zou kunnen worden stopgezet. Eenige jaren geleden is onder Wethouder Sanders een gelijksoortige maatregel overwogen, doch die is nimmer uitgevoerd kunnen worden, omdat de werkloosheid onmiddellijk weer toenam. De betrokken orga nisaties zouden zich stellig zeer sterk tegen een dergelijken

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 1